Vergoedingsrechten, beleggingsleer, teleurstelling bij scheiding ligt op de loer!

Geplaatst op 4 februari 2021

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 15 december 2020 een interessante uitspraak gedaan over vergoedingsrechten en het toepassen van de beleggingsleer.[1] De Scheidingsdeskundige heeft de essentie van de uitspraak voor jou samengevat in dit artikel. 

Inleiding

Tijdens relaties mengen cliënten geld. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij de aankoop van een woning, een verbouwing of bij de aflossing van een geldlening. Door het mengen van geld kan een vergoedingsrecht ontstaan. Als er een vergoedingsrecht is ontstaan na 1 januari 2012 dient deze bij een scheiding op basis van de beleggingsleer berekend te worden.[2] Het toepassen van de beleggingsleer kan tot onvoorziene situaties leiden. Zeker als het vergoedingsrecht ontstaat door een tussentijdse aflossing op de hypothecaire geldlening. Aan de hand van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 december 2020[3] wordt dit toegelicht. Geconcludeerd zal worden dat de wijze waarop dergelijke vergoedingsrechten worden berekend bij scheidingen grote financiële impact kan hebben. Als professional betrokken bij scheidingen is het van belang dat je jouw cliënten kunt wijzen op de aandachtspunten bij vergoedingsrechten. Hierdoor kunnen jouw cliënten goed geïnformeerd over de juridische kaders tot weloverwogen keuzes komen.

 

Situatie

Man en vrouw zijn in 2014 gehuwd in gemeenschap van goederen. In datzelfde jaar krijgt de man een schenking van € 75.000 euro van zijn ouders. De ouders van de man hebben hem dit bedrag onder uitsluiting geschonken voor aflossing van de hypotheekschuld van een appartement. De man stelt dat er sprake is van een vergoedingsrecht en dat de beleggingsleer van toepassing is.[4] Voor het vaststellen van de wijze waarop het vergoedingsrecht berekend dient te worden verwijst de man naar Kamerstukken[5]. Op basis hiervan stelt de man dat het niet uitmaakt wat de waarde is van het appartement op het moment dat de aflossing werd gedaan. Het vergoedingsrecht dient volgens hem berekend te worden op grond van de oorspronkelijke aanschafwaarde van het appartement.

De vrouw is van mening dat de man slechts recht heeft op een nominale vergoeding van het bedrag van € 75.000. De vrouw stelt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019 dat de man geen evenredige vergoedingsaanspraak heeft omdat partijen een uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraak hadden dat de man alleen een aanspraak zou hebben op het nominale bedrag. Een andere grond waarom de man volgens de vrouw slechts een nominaal vergoedingsrecht toe zou komen is gelegen in de natuurlijke verbintenis[6]. Zij was op het moment van aflossing net bevallen van het oudste kind en had haar carrière op een laag pitje gezet. Zij doet een beroep op de ‘zwakke werking’ van de natuurlijke verbintenis, waarmee zij bedoelt dat de aanspraak van de man moet worden beperkt tot het nominale bedrag.

 

Oordeel en overwegingen Gerechtshof Amsterdam

Het Hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende onderbouwd heeft dat sprake was van een overeenkomst en dat de man slechts een nominale vergoeding van het bedrag van € 75.000 zou toekomen. Uit (de stukken in) het dossier blijkt niet dat zij een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Ook verder heeft de vrouw geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat partijen de afspraak hadden dat de man slechts een nominale vergoeding zou toekomen. Het Hof volgt het beroep van de vrouw op de natuurlijke verbintenis niet. Het hof stelt voorop dat de ‘zachte werking’ van de natuurlijke verbintenis op grond waarvan de aanspraak van de man beperkt zou zijn tot het nominale bedrag geen steun vindt in het recht. Ook heeft de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou volgen dat de man op het moment dat hij afloste op de hypotheek heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis. De omstandigheid dat partijen net hun eerste kind hadden gekregen en dat de vrouw minder zou gaan werken is hiertoe op zichzelf onvoldoende.

Op grond van artikel 1:87 BW, dat in werking is getreden per 1 januari 2012, heeft de echtgenoot die uit privévermogen de aanschaf van een gemeenschappelijk goed (deels) heeft gefinancierd, recht op vergoeding van de inleg en deelt naar rato van de inleg mee in de waardestijging van het gemeenschappelijke goed (de beleggingsleer). Hoewel in artikel 1:87 lid 2 sub b BW staat dat bij de aflossing van een lening een vergoedingsrecht ontstaat dat afhankelijk is van de waarde van het goed ten tijde van de aflossing, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat men bij de aflossing van een lening die is aangegaan ter verwerving van een goed uit moet gaan van de toepasselijkheid van artikel 1:87 lid 2 sub a BW. De waarde op het moment van aflossing speelt dus geen rol.

 

Belang voor de praktijk

Regelmatig twisten partijen bij een scheiding over vergoedingsrechten. In het oog springt de stelling van het hof dat de beleggingsleer toegepast dient te worden op basis van de uitleg in de kamerstukken. Bij aflossingen wordt hierdoor uitgegaan van de waarde op het moment van de oorspronkelijke verwerving en niet de waarde op het moment van aflossen. Dat kan grote gevolgen hebben bij de afwikkeling van een scheiding. Aan de hand van een rekenvoorbeeld wordt dit geïllustreerd.

Man en vrouw (gehuwd in GvG) kopen een woning in 2005 voor € 200.000. Zij gaan een hypothecaire geldlening aan van € 200.000. In 2015 lost de vrouw € 100.000 af op de geldlening. Op dat moment is de waarde van de woning € 400.000. De man en de vrouw gaan in 2021 uit elkaar. De waarde van de woning bedraagt op dat moment € 600.000.

Hoe dient het vergoedingsrecht volgens het hof gewaardeerd te worden: De vrouw heeft recht op € 100.000/€ 200.000 * € 600.000 = € 300.000.

Als wordt aangesloten bij de uitleg van de wettekst bedraagt het vergoedingsrecht slechts € 100.000 / € 400.000 * € 600.000 = € 150.000.

Wij kunnen het ons goed voorstellen dat deze uitkomst in de scheidingspraktijk door een van beide partners als zeer onrechtvaardig ervaren kan worden. Als cliënten tijdens hun relatie hun verwachtingen hadden vastgelegd in een overeenkomst had dit probleem voorkomen kunnen worden. Als scheidingsprofessional is het van belang cliënten te informeren over de juridische kaders van de vergoedingsrechten. Hierdoor kunnen zij goed geïnformeerd en weloverwogen tot afspraken komen.

 

Bijeenkomst “Scheiden en de vermogensafwikkeling” voor de professional
Wil je meer weten over vergoedingsrechten, de vermogensafwikkeling en het relatievermogensrecht?
Op 19 februari organiseren wij een bijeenkomst over dit belangrijke thema.
Kijk voor meer informatie op onze website:

Bijeenkomst vermogensafwikkeling
 

[1] ECLI:NL:GHAMS:2020:3557

[2] Art. 1:87 BW

[3] ECLI:NL:GHAMS:2020:3557

[4] Art. 1:87 BW

[5] Eerste Kamer 2008-2009, 28 867, nr c, pagina 18

[6] Art. 1:87 lid 4 BW


© Copyright - De Scheidingsdeskundige