Vergoedingsrecht of natuurlijke verbintenis?
Geplaatst op 28 februari 2020
Maarten en Vera zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden (gescheiden vermogens en geen verrekenbedingen). Maarten heeft in de verbouwingskosten van de woning van Vera bijgedragen ad € 192.233. Maarten was de hoofdkostwinner en tijdens de relatie had Vera een beperkt inkomen. Op het moment van verbouwing beschikte Vera niet over vermogen om deze verbouwing te kunnen betalen. Maarten en Vera gaan nu scheiden. Maarten is in de veronderstelling dat hij zijn geïnvesteerde gelden terug ontvangt. Hij beroept zich op artikel 1:87 BW waarin vergoedingsrechten tussen privévermogens zijn geregeld. Vera stelt dat zij in verband met de scheiding niets aan Maarten terug hoeft te betalen. Zij beroept zich ook op art. 1:87 BW lid 4 tweede volzin. Er is volgens haar sprake van een natuurlijke verbintenis.
Wie krijgt gelijk?
In deze specifieke situatie beslist het Gerechtshof Amsterdam dat Maarten heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis.[1] De vraag of er sprake is van een natuurlijke verbintenis dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld. De omstandigheid dat een echtgenoot heeft geïnvesteerd in de gemeenschappelijke woning die eigendom van de andere echtgenoot is, kan als een aanwijzing voor de aanwezigheid van een natuurlijke verbintenis worden beschouwd. Het ligt immers voor de hand dat een zodanige prestatie ertoe strekt te waarborgen dat de vrouw ook na het einde van het huwelijk in de woning kan blijven wonen. Deze waarborg zou niet tot zijn recht komen wanneer de vrouw het gevaar loopt de woning te moeten verkopen om aan een vergoedingsplicht jegens de man te kunnen voldoen. Daarbij zal evenwel acht moeten worden geslagen op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van voldoening aan een natuurlijke verbintenis, is bepalend de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie, niet hoe partijen er later financieel blijken voor te staan.
Belang voor de praktijk
Op het moment dat uw cliënten geld vermengen doen zij er goed aan hun verwachtingen schriftelijk vast te leggen. In veel gevallen is dat niet gebeurd. Bij een scheiding of overlijden is er dan ruimte voor verschillende interpretaties. Als mediator dient u terughoudend te zijn in het vaststellen van vergoedingsrechten. Deze uitspraak bewijst immers dat er bij het mengen van geld niet altijd sprake is van een vergoedingsrecht.
Verdere verdieping
Wilt u uw kennis op het gebied van financiële, fiscale en juridische aspecten verbreden en verdiepen? Kijk dan op onze website voor meer informatie over onze opleiding RFEA Particulier.
In de praktijk wordt u als professional regelmatig geconfronteerd met vragen van cliënten of andere professionals over allerlei aspecten rondom scheidingen. Om u te helpen uw cliënten te allen tijde adequaat te adviseren, hebben wij de syllabus RFEA Particulier voor u samengesteld. Deze is te gebruiken als naslagwerk, maar is ook bedoeld voor professionals die hun kennis op het gebied van scheidingen verder willen ontwikkelen en verdiepen. De syllabus kunt u bestellen in onze kennisbibliotheek:
[1] Gebaseerd op uitspraak Gerechtshof Amsterdam 15 november 2016 ECLI:NL:GHAMS:2016:4608