Inkomensafhankelijke combinatiekorting en co-ouderschap

Geplaatst op 30 oktober 2020

Update februari 2021

 

De afgelopen jaren is er veel onduidelijkheid geweest over de inkomensafhankelijke combinatiekorting bij co-ouderschap na een scheiding. Ons juridische en fiscaal adviesbureau krijgt geregeld vragen over dit onderwerp. Speciaal voor de (financiële) scheidingsprofessional schreven wij daarom vorig jaar een factsheet waarin alle aandachtspunten overzichtelijk werden uiteengezet. Naar aanleiding van recente jurisprudentie ten aanzien van de inkomensafhankelijke combinatiekorting is de factsheet uit 2020 geactualiseerd. Daarbij zijn tevens de (belasting)tarieven en cijfers van 2021 verwerkt. Door het lezen van het artikel kun je jouw cliënten optimaal adviseren omtrent deze belangrijke fiscale voorziening. 

 

Inleiding

Na een scheiding gaan ex-partners er financieel vaak op achteruit. Voor ouders die zorgdragen voor jonge kinderen, is het recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting  vaak een belangrijk onderdeel van het inkomen na de scheiding. Deze heffingskorting kan oplopen tot € 2.815[1] per jaar. Ouders kunnen na de scheiding ook beide recht hebben op deze heffingskorting. Wel moeten zij dan aan specifieke eisen voldoen. In de scheidingsadviespraktijk is het niet altijd duidelijk aan welke voorwaarden de zorgregeling moet voldoen zodat beide ouders in aanmerking kunnen komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. In deze factsheet gaan we in op de voorwaarden voor het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting van de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven in de basisregistratie (de zogenaamde co-ouder). Daarna staan we stil bij een aantal recente belangrijke gerechtelijke uitspraken omtrent het recht van de co-ouder op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

 

Definitie en voorwaarden[2]

De voorwaarden voor het recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting zijn:

  • Er moet bij de gemeente een kind staan ingeschreven op het woonadres van de aanvrager van de IACK;
  • Dit kind moet jonger zijn dan 12 jaar;
  • Het kind staat tenminste zes maanden in een kalenderjaar ingeschreven op het woonadres;
  • Het arbeidsinkomen is hoger dan een bepaald vastgesteld bedrag[3] of de aanvrager komt in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek;
  • De aanvrager is alleenstaand en deze werkt óf;
  • De aanvrager heeft een fiscale partner, beide werken en de aanvrager heeft het laagste arbeidsinkomen.

Een kind kan maar op één adres staan ingeschreven staan. Voor gescheiden ouders die de zorg voor hun kind(eren) gelijkelijk verdelen zou dat betekenen dat alleen de ouder waar het kind staat ingeschreven recht zou hebben op inkomensafhankelijke combinatiekorting.[4] In het geval van co-ouderschap, waarbij ouders de zorg min of meer gelijk hebben verdeeld, kan de ouder waarbij het kind niet staat ingeschreven mogelijk tóch recht hebben op inkomensafhankelijke combinatiekorting.[5] Deze ouder dient dan aan de definitie van co-ouderschap te voldoen.

Een co-ouder werd tot de uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 2020 (die hierna uitgebreid zal worden behandeld) volgens de Belastingdienst als volgt gedefinieerd:

  • het kind/de kinderen staat/staan op het woonadres van de andere ouder ingeschreven

én

  • woont/wonen doorgaans tenminste 3 hele dagen per week in elk van de huishoudens 

óf

  • woont/wonen de ene week bij de ene ouder en de andere week bij de andere ouder

Deze definitie vloeit voort uit eerdere jurisprudentie alsmede uit art. 44b Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Dit artikel luidde tot 1 januari 2021 als volgt:

Art. 44b Inkomensafhankelijke combinatiekorting voor co-ouders

Voor de toepassing van art. 8.14a, eerste lid, onderdeel b, van de wet, wordt een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, beschouwd toch op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de basisregistratie personen gedurende de periode van het kalenderjaar dat het kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders behoort en het kind op hetzelfde woonadres als diens andere ouder staat ingeschreven in de basisregistratie personen. Voor de toepassing van de eerste volzin behoort een kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders indien hij doorgaans tenminste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft.

In de praktijk bleek deze definitie twee vragen op te roepen:

  1. Moet om aan de ‘tenminste 3 hele dagen’-eis te voldoen, bezien over een periode van twee weken, de zorgregeling op een maandag te starten?
  2. Wordt met ‘hele dagen’ een periode van 24 uur bedoeld?

 

Ad. 1 De ‘tenminste 3 hele dagen’-eis

Onlangs heeft de Belastingdienst aan de ‘tenminste 3 hele dagen’-eis op haar website toegevoegd dat om na te gaan of een belastingplichtige hieraan voldoet, de dagen van een week niet vanaf een maandag hoeven te worden geteld.[6] Dit is lange tijd niet duidelijk geweest. Doordat het tweewekelijkse schema op elke willekeurige dag mag starten, wordt sneller voldaan aan de eis dat een kind tenminste drie dagen in het huishouden moet verblijven om co-ouder te zijn. Een voorbeeld ter illustratie.  

Week 1                                                                               Week 2                               

Maandag                            vader                                    Maandag             vader

Dinsdag                              vader                                    Dinsdag              moeder

Woensdag                          moeder                                Woensdag          moeder

Donderdag                        moeder                                Donderdag         moeder

Vrijdag                                vader                                    Vrijdag                moeder

Zaterdag                            vader                                    Zaterdag             moeder

Zondag                               vader                                    Zondag               moeder

 

Uit het schema volgt dat het kind de ene week vijf dagen en de andere week 1 dag in het huishouden van vader verblijft. Volgens de definitie van de Belastingdienst kwalificeert de vader niet als co-ouder. Hij zou dan geen aanspraak kunnen maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Bezien vanaf een zaterdag, ziet het tweewekelijkse schema er als volgt uit:

Week 1                                                                               Week 2                               

Zaterdag                              moeder                              Zaterdag              vader

Zondag                                moeder                               Zondag                vader

Maandag                             vader                                  Maandag             vader

Dinsdag                               vader                                  Dinsdag               moeder

Woensdag                          moeder                               Woensdag          moeder

Donderdag                         moeder                              Donderdag         moeder

Vrijdag                                 vader                                  Vrijdag                 moeder

 

Als het schema zo wordt bekeken, dan voldoet vader wél aan de definitie van een co-ouder en kan hij wél aanspraak maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dat onderscheid zou elke logica missen aangezien de zorgschema’s precies hetzelfde zijn. Kennelijk heeft de Belastingdienst dat ook ingezien. In beide situaties kan er door de co-ouder aanspraak worden gemaakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

 

Recente jurisprudentie

Uit een vrij recente uitspraak[7] van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat de Belastingdienst strikt vasthoudt aan de door haar geformuleerde definitie zoals hiervoor weergegeven. Een regeling waarbij de vader (co-ouder) de ene week vier volledige dagen de zorg had voor zijn dochter en de andere week vier halve dagen, was voor de Belastingdienst reden om de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting af te wijzen. Het Hof bevestigde met deze uitspraak de strikte zienswijze van de Belastingdienst. Hierdoor moest de vader de teveel ontvangen heffingskorting terugbetalen. 

De vader liet het er niet bij zitten en stapte naar de Hoge Raad. De vader stelt daarbij dat het tweewekelijkse schema vanaf een zaterdag wel aan de ‘tenminste drie hele dagen’ – eis voldoet. De Hoge Raad oordeelt op 13 maart jl. dat de vader in deze situatie wel recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting.[8] De Hoge Raad stelt de vader derhalve in het gelijk. Gelet op de parlementaire geschiedenis gaat het erom dat de ouders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen, aldus de Hoge Raad. De inkomensafhankelijke combinatiekorting kan volgens de Hoge Raad ook worden genoten door beide ouders als zij de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen in een ander duurzaam ritme dan 3 á 3,5 dag per week per huishouden. Aan de vraag of het tweewekelijkse schema op elke willekeurige dag kan aanvangen wordt niet toegekomen.[9] Deze vraag lijkt niet relevant mits de zorgverdeling min of meer gelijk is én de zorg in een duurzaam ritme is verdeeld. Een opvallende uitspraak nu in art. 44b Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat een kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders behoort indien het kind doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van de huishoudens verblijft. De Hoge Raad zegt daarover dat deze bepaling tegen de achtergrond van de parlementaire geschiedenis moet worden bezien.

Inmiddels[10] is naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad art. 44b Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 aangepast en luidt nu als volgt:

Artikel 44b. Inkomensafhankelijke combinatiekorting voor co-ouders      

Voor de toepassing van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, van de wet, wordt een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, beschouwd toch op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de basisregistratie personen gedurende de periode van het kalenderjaar dat het kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders behoort en het kind op hetzelfde woonadres als diens andere ouder staat ingeschreven in de basisregistratie personen. Voor de toepassing van de eerste zin behoort een kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders indien hij, in een binnen het kalenderjaar doorgaans repeterend ritme, ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft. Indien het kind niet gedurende het gehele kalenderjaar, maar wel gedurende ten minste zes maanden, in elk van beide huishoudens enkele dagen verblijft, wordt het aantal dagen, genoemd in de tweede zin, naar tijdsgelang herrekend.

Verderop in deze factsheet zullen we de nieuwe definitie in de uitvoeringsregeling nader bespreken.

 

Ad. 2 De ’24-uurs’-eis

Volgens de definitie van de Belastingdienst moet het gaan om tenminste 3 hele dagen per week. Eerder[11] stond er bij die definitie op de website van de Belastingdienst dat het moet gaan om 3 maal 24 uur. Deze toevoeging is op een later moment weer komen te vervallen. Een inhoudelijke wijziging zou daarbij niet zijn beoogd. Hof Den Haag beslist op 10 maart 2020[12] dat de woorden ‘gehele dagen’ moeten worden opgevat overeenkomstig het spraakgebruik. Dit is afhankelijk van de context waarin die woorden worden gebruikt. Onder een gehele dag wordt niet per definitie een periode van 24 uur verstaan. In de specifieke situatie die voor het Hof kwam oordeelde het Hof als volgt: ‘In de context van art. 44b, laatste volzin URIB 2001[13] is, getoetst aan het spraakgebruik, in dat van ‘drie gehele dagen per week’ in het huishouden verblijven is (ook) sprake in het onderhavige geval, waarin het verblijf op één of meer van die dagen om 7:30 uur of 9:00 uur aanvangt dan wel om 19:30 uur eindigt. Dit betekent dat het verblijf van het kind in het huishouden van belanghebbende aan het criterium ‘doorgaans ten minste drie gehele dagen per week’ voldoet Het overeengekomen verblijfsschema in die specifieke situatie kan als volgt worden samengevat:

De Belastingdienst ging in beroep en uiteindelijk kwam de situatie voor de Hoge Raad.[14] De Hoge Raad oordeelt dat 3 maal 24 uur als uitgangspunt dient te worden genomen voor toepassing van het ‘drie gehele dagen’-criterium van art. 44b, laatste volzin URIB 2001 (oud). Ook de recente uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 2020, waarbij werd geoordeeld dat voor co-ouderschap voldoende is dat de zorg gelijkelijk is verdeeld in een duurzaam ritme, biedt in deze situatie geen soelaas. Volgens de Hoge Raad voldoet het schema namelijk niet aan de eis dat beide ouders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen. Daarvoor verschilt het aantal uren dat het kind bij belanghebbende verblijft teveel van het aantal uren dat haar dochter bij de andere ouder verblijft.

 

Samenvatting

Als gevolg van de uitspraken van de Hoge Raad en de gewijzigde definitie in de uitvoeringsregeling, kunnen er inmiddels drie periodes worden onderscheiden voor de beoordeling door de Belastingdienst van het co-ouderschap:

  1. De periode na 1 januari 2021 (nieuw)
  2. De periode waarin aanslagen zijn opgelegd vanaf 13 maart 2020 (overgangsperiode)
  3. De periode waarin aanslagen zijn opgelegd tot 13 maart 2020 en die onherroepelijk vaststaan (oud)

Periode 1 (nieuw)

Zoals eerder vermeld is naar aanleiding van de recente jurisprudentie de definitie van co-ouderschap voor de bepaling van het recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting aangepast in de uitvoeringsregeling van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Hierdoor wordt een co-ouder sinds 1 januari 2021 als volgt gedefinieerd door de Belastingdienst op haar website[15]:

Wanneer bent u co-ouder?

U bent co-ouder als u met uw ex-partner hebt afgesproken om de dagelijkse opvang en opvoeding van uw kind ongeveer gelijk te verdelen in een herhalend ritme. Wat dit inhoudt, leggen we hieronder uit.

De dagelijkse opvang en opvoeding is ongeveer gelijk verdeeld als uw kind in een herhalend ritme bij beide ouders in totaal minimaal 156 dagen per kalenderjaar verblijft. Dit komt bijvoorbeeld neer op 3 dagen per week. Hiervoor kunnen ook dagdelen bij elkaar worden opgeteld. Is niet het hele kalenderjaar sprake van co-ouderschap, maar wel minimaal zes maanden? Dan wordt de 156-dageneis naar de tijd herrekend.

 In een (co-)ouderschapsplan of in een echtscheidingsconvenant kunt u deze afspraak vooraf vastleggen. Het kan zijn dat wij deze opvragen om te beoordelen of u de inkomensafhankelijke combinatiekorting kunt krijgen.

Voorbeeld
In week 1 woont uw kind 2 dagen bij u, en 5 dagen bij uw ex-partner. In week 2 woont uw kind 4 dagen bij u, en 3 dagen bij uw ex-partner. Gemiddeld over 2 weken woont uw kind dan 3 dagen per week bij u, en 4 dagen per week bij uw ex-partner. U voldoet aan de eis dat de dagelijkse opvang en opvoeding van uw kind ongeveer gelijk verdeeld is in een vast ritme tussen u en uw ex-partner.

Voorbeeld
Ouder A werkt op een boorplatform en doorgaans volgens het schema: vijf weken werken op het platform, vijf weken thuis. Gedurende de weken dat ouder A op het platform werkt, zorgt ouder B voor het kind. In de weken dat ouder A thuis is, zorgt deze ouder voor het kind. Dit schema wordt telkens herhaald.

Periode 2 (overgangsperiode)

Het gaat hierbij om aanslagen die nog niet onherroepelijk[16] waren op 13 maart 2020 (de datum van de uitspraak van de Hoge Raad). Doorgaans zal dit om de aanslagen over 2019 en 2020 gaan. Voor de aangifte inkomstenbelasting 2020 die binnenkort moet worden ingediend[17], dient derhalve voor de beoordeling van het co-ouderschap voor het recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting in dat jaar naar deze criteria te worden gekeken.

In de overgangsperiode wordt een co-ouder volgens de Belastingdienst als volgt gedefinieerd[18]:

U bent co-ouder als het kind in een vast ritme gemiddeld ten minste 3 dagen per week bij elke ouder is. Hiervoor kunnen ook dagdelen bij elkaar worden opgeteld. Het gemiddelde aantal dagen mag u ook beoordelen over een periode van langer dan 1 week.

Voorbeeld

In week 1 woont uw kind 2 dagen bij u, en 5 dagen bij uw ex-partner. In week 2 woont uw kind 4 dagen bij u, en 3 dagen bij uw ex-partner. Gemiddeld over 2 weken woont uw kind dan 3 dagen per week bij u, en 4 dagen per week bij uw ex-partner. U voldoet aan de eis dat de dagelijkse opvang en opvoeding van uw kind ongeveer gelijk verdeeld is tussen u en uw ex-partner.

Periode 3 (oud)

Het betreft aanslagen die op de datum van de uitspraak van de Hoge Raad al onherroepelijk vaststonden. De ‘oude’ definitie van de Belastingdienst[19] is dan van toepassing:

U was co-ouder als uw kind ten minste 3 hele dagen per week bij u verbleef en 3 hele dagen bij de andere ouder. Met 3 hele dagen wordt 3 keer 24 uur per week bedoeld. U voldeed ook aan deze eis als uw kind om de week bij u was en om de week bij de andere ouder.

 

In praktijksituaties waarin de zorg tussen ouders gelijkelijk is verdeeld, dient getoetst te worden of de gemaakte afspraken voldoen aan de nieuwe definitie. Voor aanslagen in de overgangsperiode die nog niet definitief vast staan kan het zijn dat er geen inkomensafhankelijke combinatiekorting is geclaimd terwijl daar wel recht op bestaat door de ‘minder strakke’ definitie van de Hoge Raad. De inkomensafhankelijke combinatiekorting kan dan alsnog middels het doen van de aangifte inkomstenbelasting. Is deze reeds ingediend dan kan een gecorrigeerde aangifte worden gedaan.

De Scheidingsdeskundige heeft speciaal voor u als scheidingsprofessional een tweetal documenten ontwikkeld. Met deze documenten kunt u in de betreffende situaties uw cliënten begeleiden bij het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering bij de Belastingdienst naar aanleiding van de in dit artikel behandelde jurisprudentie.

 

Voor de professional
De Scheidingsdeskundige ondersteunt professionals die betrokken zijn bij het scheidingsproces.
Dat doen wij door middel van opleidingen en praktijkondersteuning.
Wij dragen daarmee bij aan de kwaliteit van scheidingsbegeleiding in Nederland.

Opleidingen        Praktijkondersteuning
 

[1] Cijfers 2021

[2] Art. 8.14a Wet IB 2001

[3] 2021: € 5.153

[4] In het jaar van scheiding hebben beide co-ouders recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting indien zij minder dan zes maanden elkaars fiscaal partner zijn geweest. De keuze voor het voljaarspartnerschap is niet van invloed op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Bij het indienen van de (voorlopige) aangifte inkomstenbelasting kan de heffingskorting worden geclaimd. De vraag in de aangifte ‘Stond @naamkind minstens 6 maanden ingeschreven op hetzelfde adres als u?’ dient dan met ‘ja’ te worden beantwoord door de co-ouder ook als het kind bij de andere ouder staat ingeschreven.

[5] Art. 44b Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001

[6] Deze toevoeging op de website is inmiddels weer vervallen na de uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 2020 (zie hierna).

[7] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 maart 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2609

[8] Hoge Raad 13 maart 2020, ECLI:NL: :HR:2020:415

[9] Dat lijkt ook niet meer relevant nu de Belastingdienst inmiddels zelf op haar website heeft aangegeven dat het schema op elke willekeurige dag kan starten

[10] Met ingang van 1 januari 2021

[11] Vanaf 11 juni 2018

[12] Gerechtshof Den Haag 10 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:474

 [14] Hoge Raad 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:142

[15] https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/aftrek-en-kortingen/content/voorwaarden-inkomensafhankelijke-combinatiekorting

[16] Een aanslag staat onherroepelijk vast als de termijn van 6 weken voor bezwaar, beroep, hoger beroep of cassatie is verstreken.

[17] Van 1 maart 2021 tot 1 mei 2021 kunnen de aangifte inkomstenbelasting worden ingediend mits geen uitstel is aangevraagd.

[18]www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/inkomstenbelasting/heffingskortingen_boxen_tarieven/heffingskortingen/inkomensafhankelijke_combikorting/inkomensafhankelijke_combinatiekorting

[19] Zie voorgaande link

 


© Copyright - De Scheidingsdeskundige