Lijfrentevoorzieningen en scheiden, een praktische toelichting in 2020
Geplaatst op 5 februari 2020
Veel scheidende stellen hebben lijfrentevoorzieningen die onderdeel zijn van de afwikkeling van hun scheiding. Deze lijfrentevoorzieningen zijn bedoeld om het inkomen op het moment van pensioneren aan te vullen. In de scheidingspraktijk verdienen deze voorzieningen extra aandacht. Onvoldoende kennis over de spelregels kunnen leiden tot verkeerde keuzes. In het verlengde hiervan kunnen cliënten geconfronteerd worden met grote onverwachtse fiscale claims. Als professional kunt u uw cliënten begeleiden bij een zorgvuldige afwikkeling van deze voorzieningen. Hiervoor dient u de belangrijkste aandachtspunten van deze lijfrentevoorzieningen te kunnen overzien. Dit artikel is een praktische handleiding waarop u in de praktijk kunt terugvallen.
In dit artikel wordt eerst ingegaan op de lijfrente als oudedagsvoorziening en de fiscale behandeling hiervan. Vervolgens wordt de lijfrente in de context van de afwikkeling van een scheiding geplaatst. Hierbij komen de verschillende keuzes die uw cliënten kunnen maken aan de orde. Ook wordt uitgebreid stilgestaan bij de fiscale aandachtspunten en risico’s. Tot slot wordt stilgestaan bij de gevolgen van het belastingplan 2020 ten aanzien van de afwikkeling van lijfrentevoorzieningen.
Lijfrente algemeen
Lijfrentevoorzieningen worden opgebouwd met als doel het toekomstig inkomen aan te vullen. Deze behoefte hangt vaak samen met een pensioentekort. Van een pensioentekort is sprake als iemand minder pensioen opbouwt dan zijn gewenste inkomen vanaf het moment van pensioneren. Een pensioentekort kan op allerlei manieren ontstaan:
- Uw client werkt bij een werkgever die geen pensioenregeling aanbiedt.
- Uw client neemt deel aan een pensioenregeling die onvoldoende is om het gewenste inkomen te bereiken.
- Uw client bouwt niet over het volledige salaris pensioen op.
- Uw client heeft een auto van de zaak en bouwt over deze “inkomsten” geen pensioen op.
- Uw client is ZZP’er en bouwt geen pensioen op bij een werkgever.
- Uw client heeft in het buitenland gewoond en heeft geen AOW opgebouwd.
- Uw client heeft tijdelijk geen pensioen opgebouwd door een sabbatical of werkloosheid.
- Et cetera/geen limitatieve opsomming.
Lijfrentevoorzieningen kunt u tegenkomen in de vorm van een kapitaal- of beleggingsverzekering[1] of in de vorm van een spaar- of beleggingsrekening[2].[3] Deze financiële producten hebben een fiscaal etiket: “lijfrente”. De fiscale spelregels voor lijfrentevoorzieningen zijn de afgelopen decennia diverse malen gewijzigd. In dit artikel wordt uitsluitend ingegaan op de lijfrenten die tot stand zijn gekomen na de brede herwaardering.[4]
Fiscale aspecten lijfrente (regulier)
De gelden die worden ingelegd in een lijfrentevoorziening zijn door cliënten in het verleden als “uitgave voor een inkomensvoorziening”[5] in mindering gebracht op het “inkomen uit werk en woning”[6].[7] Voor de hoogte van de aftrekbaarheid van de inleg gelden restricties. Om voor aftrek in aanmerking te komen dient de inleg binnen de jaarruimte[8] of reserveringsruimte[9] te blijven. Tegenover het belastingvoordeel staat dat de termijnen in de uitkeringsfase zijn belast als “belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen”[10].
Belastbare periodieke uitkeringen en vertrekkingen hebben de volgende fiscale gevolgen:
- Inkomstenbelasting[11]
De belastbare periodieke uitkering en verstrekking verhoogt het inkomen in box 1. Hierover moet inkomensbelasting betaald worden.
- Algemene heffingskorting[12]
De algemene heffingskorting is afhankelijk van de hoogte van het inkomen uit werk en woning. Dit wordt hoger door de lijfrente uitkering. Hierdoor wordt de algemene heffingskorting lager.
- Inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet[13]
Over belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen dient inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet betaald te worden. Dit gaat om 5,45% over een grondslag van maximaal € 57.232[14]
- Toeslagen
Door de verhoging van het inkomen uit werk en woning zal ook het verzamelinkomen toenemen. Hierdoor wordt haart recht op toeslagen aanzienlijk lager. Voorkomende toeslagen die zeer relevant zijn na een scheiding:
- Kindgebonden budget
- Kinderopvangtoeslag
- Huurtoeslag
- Zorgtoeslag
De algemene gedachte bij een lijfrentevoorziening is dat het belastingtarief waartegen kan worden afgetrokken groter is dan waartegen het in de uitkeringsfase wordt belast. Daarbij komt het voordeel dat een lijfrente fiscaal onderdeel is van box 1. Een lijfrentevoorziening is daarom geen onderdeel van de vermogensgrondslag in box 3. Er hoeft dus geen inkomstenbelasting over het (forfaitaire) rendement uit deze voorziening betaald te worden.
Tegenover het belastingvoordeel staat de voorwaarde dat de gelden uit de lijfrentevoorziening worden gebruikt om het inkomen op de oude dag aan te vullen. Het bedrag kan in principe niet ineens worden uitgekeerd. De tegenwaarde van de voorziening dient op de ingangsdatum omgezet te worden in een periodieke uitkering.[15]
Lijfrente als onderdeel van een scheiding
Een lijfrente kan op verschillende manieren onderdeel zijn van de afwikkeling van een scheiding. In dit artikel wordt ingegaan op de lijfrentevoorziening als onderdeel van de vermogensafwikkeling. Specifiek wordt stilgestaan bij de volgende situaties:
- Afwikkeling van een gemeenschap van goederen
- Afwikkeling van een periodiek of finaal verrekenbeding
- Gescheiden vermogens zonder verrekenbedingen
Lijfrente als onderdeel van de vermogensafwikkeling
In de adviespraktijk dient eerst onderzocht te worden tot welk vermogen een lijfrente behoort. Behoort de voorziening tot een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap? Dan dient deze verdeeld te worden. De lijfrente kan tevens binnen het bereik van een periodiek of een finaal verrekenbeding vallen. In dat geval dient de lijfrente niet verdeeld te worden. Wel dient de waarde van de lijfrentevoorziening verrekend te worden. De partner heeft dan recht op geld en niet op de lijfrentevoorziening zelf.[16]
Belastinglatentie
Omdat de lijfrente uitkeringen in de toekomst zijn belast dient in het kader van de waardering van de lijfrentevoorziening een belastinglatentie toegepast te worden. In de praktijk wordt de belastinglatentie vaak vastgesteld onder het huidige nominale belastingpercentage. De redenatie hiervoor is dat de belasting pas in de toekomst betaald hoeft te worden. Zo wordt de latentie voor een lijfrenteverzekering vaak op 30% gesteld. Uitsluitend in de situatie waarbij het zeer aannemelijk is dat de toekomstige belastingdruk lager zal zijn dan de huidige tarieven (wetswijzigingen, et cetera) mag u ervoor kiezen een latentie te gebruiken die lager ligt dan het nominale percentage. In 2018 heeft de Hoge Raad[17] een uitspraak gedaan over de waardering van belastinglatenties. Hierin oordeelde de Hoge Raad dat als partijen bij de afrekening uitgaan van de afkoopwaarde op de peildatum, het niet is toegestaan voor de berekening van de belastinglatentie uit te gaan van een later moment en daarop vervolgens een contante waardeberekening los te laten.
Afwikkeling lijfrente bij een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap
Een lijfrentevoorziening kan onderdeel zijn van een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap. De volgende vormen kunnen worden onderscheiden:
- Wettelijke gemeenschap van goederen (voor 1 januari 2018 of na 01-01-2018)
- Beperkte gemeenschap overeengekomen in huwelijkse- of partnerschapsvoorwaarden
In deze situaties dient de lijfrente bij scheiding verdeeld te worden. De volgende opties kunnen dan worden onderscheiden:
- Afkopen van de lijfrentevoorziening
- Splitsen van de lijfrentevoorziening
- Toedeling van de voorziening aan diegene die de voorziening heeft opgebouwd
- Toedeling van de voorziening aan de partner die de voorziening niet heeft opgebouwd
Afkopen van de lijfrentevoorziening
Het afkopen van een lijfrentevoorziening heeft zeer grote fiscale gevolgen. De belastingplichtige dient bij afkoop inkomstenbelasting te betalen over alle premies en het rendement daarop.[18] Daarnaast dient 20% revisierente betaald te worden over deze uitkering. Dat maakt dat het afkopen van lijfrentevoorzieningen in zijn algemeenheid niet wenselijk is. Er geldt echter een versoepeling voor lijfrentevoorzieningen waarvan de waarde in het economische verkeer kleiner is dan € 4.475.[19] Deze vrijstelling geldt voor beide partners. Dat betekent dat voorzieningen die kleiner zijn dan € 8.950 kunnen worden afgekocht. Hierbij dient wel duidelijk te zijn dat de afkoopwaarde bij helfte zal worden verdeeld.[20] Indien er meer dan één voorziening bij dezelfde aanbieders is afgesloten dienen de voorzieningen in dit kader bij elkaar opgeteld te worden.
Splitsen van de voorziening
De lijfrentevoorziening kan in het kader van een verdeling van een gemeenschap fiscaal geruisloos gesplitst worden[21]. De partner die de lijfrente niet heeft opgebouwd zet dan een deel van de voorziening voort[22]. Deze keuze heeft geen directe fiscale gevolgen. Bij verzekeringsproducten loopt men in de adviespraktijk tegen praktische knelpunten. Oude kapitaalverzekeringen met een uitkeringsgarantie kunnen immers nog prima renderen. Er is veel aan gelegen dit door te laten lopen. Traditionele verzekeringsproducten zijn meestal niet te splitsen. Splitsen zou daarom leiden tot een beëindiging van de voorziening.
Als u hier in de adviespraktijk tegen aanloopt kunt heeft u de volgende keuzes:
- Verzekering in stand laten en werken met een aanvaarde begunstiging.
- De verzekering niet splitsen maar toedelen aan een van beide partners. Deze optie wordt later in dit artikel uitgewerkt.
- Waarde van de verzekering aanwenden voor twee individuele bancaire lijfrentevoorzieningen.
Toedeling van de voorziening aan diegene die de voorziening heeft opgebouwd
Het is mogelijk de lijfrentevoorziening toe te delen aan diegene die de voorziening heeft opgebouwd. Dit kan ten aanzien van de lijfrentevoorziening zelf geruisloos. Echter dienen cliënten rekening te houden met de gevolgen van zogenaamde fiscale verrekening van de lijfrentevoorziening. Dit fiscale aandachtspunt wordt in de praktijk vaak over het hoofd gezien. Doordat de voorziening aan één van beide partners wordt toebedeeld wordt de ontvangende partner overbedeeld. Hiervoor dient diegene een vergoeding te betalen aan de andere partner. Deze compensatie kan de vorm hebben van geld maar ook van een vermogensbestanddeel. De compensatie in verband met de overbedeling zal worden belast als periodieke uitkering en verstrekking bij de partij die de vergoeding ontvangt.[23] Deze partner zal dan geconfronteerd worden met de eerder genoemde fiscale gevolgen:
- Inkomstenbelasting
- Verlaging algemene heffingskorting
- Inkomensafhankelijke premie zorgverzekeringswet
- Verlaging toeslagen
Zoals gezegd worden deze fiscale gevolgen in de praktijk vaak vergeten. Hierdoor lopen gescheiden cliënten grote fiscale risico’s die zich zelfs jaren na de scheiding kunnen manifesteren. Met zekerheid zal deze fiscale schade zich manifesteren op het moment dat de partner die het bedrag ter verrekening heeft voldaan zijn belastingaangifte correct invult. De partner die de compensatie voldoet heeft immers een persoonsgebonden aftrek.[24] Deze aftrek leidt meestal tot een aanzienlijk belastingvoordeel. De kans is daarom aanwezig dat deze partner zijn aftrek zal claimen.
Toedeling van de voorziening aan de partner die de voorziening niet heeft opgebouwd
Ondanks dat deze partner de voorziening niet zelf heeft opgebouwd maakt deze voorziening onderdeel uit van de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap. Deze dient derhalve verdeeld te worden. De voorziening kan in zijn geheel worden overgedragen aan de partner die de voorziening niet zelf heeft opgebouwd.[25] Hiervoor gelden dezelfde fiscale aandachtspunten als bij de situatie waarbij de lijfrentevoorziening wordt toebedeeld aan diegene die de voorziening heeft opgebouwd.
In de adviespraktijk wordt door veel scheidingsprofessionals aangestuurd op een verdeling bij helfte. Dit houdt verband met de beperkte fiscale gevolgen die voortvloeien uit deze keuze. Het kan echter voorkomen dat het verdelen bij helfte niet past bij de wensen van cliënten. Ook kan de lijfrentevoorziening worden gebruikt ter compensatie van de overbedeling van één van beide partners. Dit wordt aan de hand van een voorbeeld toegelicht:
Maarten en Vera zijn gehuwd zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden. Tot de gemeenschap van goederen behoort een woning met een overwaarde van € 100.000. Zij hebben daarnaast een lijfrentevoorziening van € 80.000 (na toepassing belastinglatentie) en een bankrekening met daarom € 40.000 euro. De wens van Maarten en Vera is dat Vera de woning en hypotheek toebedeeld krijgt. Hierdoor wordt zij overbedeeld. Vera is in verband met haar inkomen van € 25.000 niet in staat om deze overbedeling extern te financieren. Wel is zij in staat om de bestaande geldlening voort te zetten.[26] In deze situatie kan de overbedeling worden gecompenseerd met de lijfrenteverzekering en een deel van het spaargeld. Maarten krijgt in deze situatie de lijfrente en € 30.000 van de gezamenlijke bankrekening. Vera krijgt de woning, de draagplicht van de schuld en € 10.000 van de gezamenlijke bankrekening. De gedacht is dat cliënten hun scheiding dan evenwichtig hebben afgewikkeld. Dat lijkt op het eerste gezicht ook te kloppen. Echter zal Vera in deze situatie worden geconfronteerd met een belastbare periodieke uitkering en verstrekking van € 40.000. Dit zal, zoals eerder in het artikel toegelicht, leiden tot een grote fiscale claim. Omdat Vera beperkte liquide middelen heeft zal ze hierdoor in grote problemen kunnen raken. Door dit inzicht is het de vraag of deze afwikkelingsroute überhaupt gekozen kan worden. De faciliteiten in de wet inkomstenbelasting bieden mogelijk uitkomst:
Maarten en Vera dienen in het jaar van ontbinding van het fiscaal partnerschap elkaar aan te merken als partners voor de vrije toerekening.[27] De persoonsgebonden aftrek van Maarten dient te worden toegerekend aan Vera.[28] Per saldo zal het inkomen uit werk en woning bij Vera met + € 40.000 (belastbare periodieke uitkering en verstrekking) – € 40.000 (persoonsgebonden aftrek Maarten) = € 0 worden beïnvloed. Wel zal zij inkomensafhankelijke premie voor de zorgverzekeringswet moeten betalen over de belastbare periodieke uitkering en verstrekking. Maarten en Vera kunnen afspreken dat zij dit bedrag beiden voor de helft voldoen. Hierdoor wordt deze route nagenoeg fiscaal neutraal doorlopen. Vera kan door deze route in de woning blijven wonen.
Actualiteiten in verband met het Belastingplan 2020
Voor de persoonsgebonden aftrek die wordt genoten in de hoogste tariefschrijf wordt met ingang van 1 januari 2020 de fiscale aftrek feitelijk verlaagd.[29] Tot 2020 werd de aftrek genoten tegen het geldende tarief in de hoogste schrijf (2019: 51,75%). In de komende jaren zal het maximale aftrektarief stapsgewijs worden teruggebracht naar:
- 2020 = 46%
- 2021 = 43%
- 2022 = 40%
- 2023 en daarna = 37,10%
De fiscale maatregel is vormgegeven als een tariefmaatregel. Dat wil zeggen dat de correctie van de aftrek niet van invloed is op het verzamelinkomen en derhalve geen gevolgen heeft voor heffingskortingen of toeslagen.
Afwikkeling van een periodiek of finaal verrekenbeding
Een lijfrentevoorziening kan ook onderdeel zijn van het te verrekenen vermogen. Het kan voorkomen dat diegene tot wiens vermogen de lijfrentevoorziening behoort in verband met een verrekenbeding een vergoeding moet betalen aan de andere echtgenoot. De verrekening heeft dezelfde fiscale gevolgen als bij fiscale verrekening bij het verdelen van een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap.
Ook in deze situatie kan het gewenst zijn dat de lijfrentevoorziening geheel of gedeeltelijk wordt toebedeeld aan de andere echtgenoot. Bijvoorbeeld als er onvoldoende liquide middelen zijn om een partner te compenseren. Deze handeling kan op grond van de letterlijke wettekst niet fiscaal geruisloos plaatsvinden. In een beleidsbesluit[30] is er echter een goedkeuring gegeven om de lijfrente onder specifieke voorwaarden over te dragen aan de andere partner.
Gescheiden vermogens zonder verrekenbedingen
Samenwoners of gehuwden met huwelijkse voorwaarden hebben gescheiden vermogens. Een lijfrente blijft bij deze doelgroep onderdeel van het privévermogen van diegene die de lijfrentevoorziening heeft opgebouwd. Het is in die situaties niet mogelijk om een lijfrente in het kader van een vermogensverdeling over te dragen.
Als financieel adviseur kunt een belangrijke rol vervullen bij het signaleren van deze veel voorkomende fiscale knelpunten. In het verlengde hiervan kunt u e.e.a. in juiste banen leiden. Hierdoor wordt de scheidingsconsument beter geholpen dan dat nu vaak het geval is. Kijk op onze website voor meer informatie over onze opleiding Register Erkend Scheidingsadviseur®. Veel succes in de adviespraktijk!
Auteurs:
Drs. J.O. Horsthuis MFP (Jasper), eigenaar de ScheidingsDeskundige
[1] Art. 3.126 Wet IB 2001
[2] Art. 3.126a Wet IB 2001
[3] In dit artikel wordt niet gesproken over de productvormen maar over lijfrentevoorziening in zijn algemeenheid. In het kader van dit artikel wordt niet ingegaan op de lijfrente die wordt uitgevoerd in een BV.
[4] Lijfrentevoorzieningen die zijn gesloten na 01-10-1990 (premiebetalend) en na 01-01-1992 (koopsommen)
[5] Art. 3.124 Wet IB 2001
[6] Art. 3.1 lid 2i Wet IB 2001
[7] In dit artikel is ervanuit gegaan dat alle inleg ook daadwerkelijk in mindering is gebracht op het belastbare inkomen uit werk en woning
[8] Art. 3.127 lid 1 Wet IB 2001
[9] Art. 3.127 lid 2 Wet IB 2001
[10] Art. 3.100 Wet IB 2001
[11] Art. 3.102 lid 1 Wet IB 2001
[12] Art. 8.10
[13] Art. 43 lid ZWV
[14] Cijfers 2020
[15] Art. 3.125 Wet IB 2001
[16] Art. 1.137 BW
[17] Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:281
[18] Art. 3.133 Wet IB 2001
[19] Art. 3.133 lid 2d Wet IB 2001
[20] Inkomstenbelasting, Vragen en antwoorden over lijfrenten onder C13
[21] Art. 3.134 lid 2
[22] Het staat belastingplichtigen vrij om een specifieke verhouding overeen te komen
[23] Art. 3.102 lid 3b Wet IB 2001 en Gerechtshof Den Bosch 14 december 2017 ECLI:NL:GHSHE:2017:5584
[24] Art. 6.3 lid 1d Wet IB 2001
[25] Art. 3.134 lid 2
[26] Mogelijk dient de vorm van hypothecaire geldlening aangepast te worden in verband met de aflossingseis sinds 01-01-2013
[27] Art. 2.17 lid 7 Wet IB 2001
[28] Art. 2.17 lid 5 onder c Wet IB 2001
[29] Art. 2.10 Wet IB 2001 (nieuw)
[30] Besluit van 13 juni 2012, nr. BLKB2012/283M