De eigenwoningregeling bij scheiden. Hoe u praktisch invulling kan geven aan de complexe theorie.

Geplaatst op 12 oktober 2015

De afgelopen periode hebben wij verschillende vragen gekregen over de situatie waarin stellen, die een gezamenlijke woning hebben, hun relatie verbreken. Het feit dat wij hierover regelmatig vragen krijgen, verbaast ons niet. De eigenwoningregeling in samenhang met scheiden is namelijk zeer complex.

De vragen die veelal gesteld worden, zien op het toepassen van de eigenwoningregeling zelf. Bij scheidingen wordt hier de fiscaliteit omtrent het verstrekken en ontvangen van onderhoudsvoorzieningen aan toegevoegd.

In onderstaand voorbeeld verduidelijken wij deze complexe materie. Vervolgens geven wij u een aantal (praktische) tips om de fiscale risico’s voor uw cliënten te beperken.

In het voorbeeld wordt uitgegaan van een gehuwde man1 en vrouw. Zij zijn beiden 50% eigenaar van de onverdeelde woning. De man is uit de woning vertrokken en heeft een huurwoning betrokken. Omdat de man en de vrouw ongeveer evenveel verdienen komen zij mondeling overeen dat de man de lasten van de nieuwe woning draagt en de vrouw de lasten van de gezamenlijke (onverdeelde)woning blijft dragen. Deze afspraak is in de scheidingspraktijk zeer gebruikelijk.

Eigenwoningregeling:
Beide ex-partners dienen 50% van het eigenwoningforfait op te geven in hun aangifte. De man op basis van de scheidingsregeling2 en de vrouw op basis van de hoofdregel3. Belastingplichtigen kunnen hypotheekrente aftrekken voorzover dit op hen drukt4. Dat betekent dat in deze situatie uitsluitend de vrouw hypotheekrente kan aftrekken voorzover dit ziet op haar deel van de eigen woning (50%). De man kan ondanks dat hij een eigenwoningschuld heeft geen rente aftrekken omdat deze rente niet op hem drukt. De man en de vrouw zijn immers overeengekomen dat de hypotheekrente voor rekening van de vrouw komt.

Dat betekent dat stellen die hun relatie verbreken en duurzaam gescheiden gaan leven vrij snel tegen fiscale problemen kunnen aanlopen. Deze problemen manifesteren zich echter pas jaren nadat de afspraken zijn gemaakt. De voorlopige teruggaven worden immers meestal direct aangevraagd en door de belastingdienst ook voorlopig gehonoreerd. Op het moment dat de belastingdienst gaat controleren, wordt zichtbaar dat iemand ten onrechte alle hypotheekrente heeft afgetrokken. Een naheffing over meerdere jaren zal volgen. Dit is een groot probleem voor scheidende stellen die het toch vaak financieel al zwaar hebben.

Belastingplichtigen die het hele jaar fiscaal partner zijn, kunnen de belastbare inkomsten uit eigen woning (eigenwoningforfait – hypotheekrente) onderling verdelen5. Hierbij is het niet van belang hoe de fiscale partners onderling hun financiële situatie hebben geregeld6. Dat geeft belastingplichtigen de vrijheid om hun financiën naar eigen inzicht in te richten. Door de scheiding wordt het fiscaal partnerschap in de loop van het kalenderjaar echter verbroken. Wel kunnen belastingplichtigen die een gedeelte van het jaar fiscaal partner zijn, opteren voor het zogenaamde “voljaarspartnerschap”8.

Hier rijst de vraag of belastingplichtigen die slechts een deel van het jaar fiscaal partner zijn maar opteren voor het voljaarspartnerschap gebruik, kunnen maken van de eerder genoemde versoepeling. Als dat zo is, zijn stellen voor het eerste jaar wellicht uit de eerder genoemde fiscale problemen. In de literatuur wordt hier verschillend over gedacht. Enerzijds wordt gesteld dat indien belastingplichtigen kiezen voor het voljaarspartnerschap de inkomsten uit eigen woning vrij kunnen worden toegerekend ongeacht op wie de rente drukt9. Anderzijds worden er bij deze stelling door anderen kanttekeningen geplaatst en zou het drukkencriterium wel van belang zijn10. Over de uitleg wanneer er sprake is van drukkende kosten en lasten bestaat eveneens onduidelijkheid. Hierbij wordt ook kritiek geleverd op de uitleg van de rechterlijke macht11.

Uit bovenstaande blijkt hoeveel onduidelijkheid er over deze materie bestaat. Als financieel professional is het voor u van belang dat u de fiscale risico’s voor uw cliënten zo veel mogelijk beperkt.

Hieronder zal aan de hand van de casus dieper op dit onderwerp worden ingegaan en praktische tips worden gegeven om de fiscale risico’s van uw cliënten zoveel mogelijk te beperken.

Woongenot:
De man dient in beginsel een bedrag gelijk aan zijn deel van het eigenwoningforfait als betaalde partneralimentatie (i.v.m. verstrekken woongenot) als persoonsgebonden aftrek in mindering te brengen op het belastbare inkomen (box 1,3,2)12. Daarbij kan de vraag worden gesteld of de man deze aftrekpost ook kan opvoeren indien hij alimentatiegerechtigde zou zijn. In dat geval vloeit er voor de man immers geen onderhoudsverplichting voort uit het familierecht13.  In de casus is hier echter geen sprake van.

De vrouw dient dit bedrag vervolgens als belastbare periodieke uitkering en verstrekking (ontvangen partneralimentatie) op te geven14. Indien de vrouw voor het gebruik van de woning een vergoeding aan de man betaalt, hoeft zij het ontvangen woongenot niet op te geven als ontvangen alimentatie15. In deze situatie betaalt de vrouw geen (huur)vergoeding aan de man in verband met het woongenot.

Partneralimentatie:
Indien de vrouw tevens de rente voor het deel van de man (50% ) betaalt, rijst de vraag of zij deze af kan trekken. Zoals eerder aangegeven is het niet mogelijk dit bedrag als hypotheekrente af te trekken. Een andere optie kan zijn dat de vrouw het andere deel van de hypotheekrente kan aftrekken als partneralimentatie. Er moet in dat geval wel daadwerkelijk sprake zijn van ‘partneralimentatie’. Er is sprake van partneralimentatie als deze rechtstreeks voortvloeit uit het familierecht. In het verlengde hiervan dient gekeken te worden naar behoefte en draagkracht. Goede vastlegging van alimentatieafspraken is hierbij elementair. In deze situatie is er in verband met de gelijke inkomens (waarschijnlijk) geen verplichting tot het betalen van partneralimentatie. In verband met voorgaande argumenten kan de betaalde hypotheekrente niet als onderhoudsvoorziening worden afgetrokken. Dit leidt tot het niet verzilveren van fiscaal voordeel waar in de praktijk wel rekening mee gehouden wordt. Voor scheidende stellen betekent dat waarschijnlijk een (grote) financiële tegenvaller.

Fiscaal kan er van partneralimentatie al sprake zijn als voormalige stellen duurzaam gescheiden gaan leven. Tijdens en na de scheiding is het van belang dat deze afspraken goed vastliggen. Als partijen verzuimen hun afspraken vast te leggen, kan de belastingdienst of een rechter besluiten het aftrekken van betaalde rente als partneralimentatie niet te honoreren. Het is in die situaties voor partijen namelijk uiterst moeizaam aannemelijk te maken dat het gaat om een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting.

Voor samenwoners is er overigens geen verplichting voor het betalen van partneralimentatie. Wel kunnen voormalige samenwoners een onderhoudsvoorziening overeenkomen. In die situatie dient deze verplichting te berusten op een dringende morele verplichting. Ook dient de verplichting rechtens afdwingbaar zijn. Of hieraan wordt voldaan zal afhankelijk zijn van de feiten en omstandigheden. Uit praktische overweging heeft de Staatssecretaris van Financiën recentelijk aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben als de Belastingdienst voor de beoordeling van de aanvaardbare hoogte van partneralimentatie voor de inkomstenbelasting en schenkbelasting aansluit bij de Tremanormen. Voor zover het tussen ex-samenwoners overeengekomen alimentatiebedrag deze normen niet overschrijdt, wordt de alimentatie geacht te strekken tot het voldoen van een natuurlijke verbintenis16.

Conclusie:
Door in een vroeg stadium afspraken over de invulling van de scheidingsregeling vast te leggen bestaat er eerder duidelijkheid of aan alle voorwaarden is voldaan. Vastlegging van onderhoudsvoorzieningen is geen absoluut vereiste17 , maar verbetert de bewijspositie van cliënten ten opzichte van de belastingdienst. Deze bewijslast is zeer belangrijk. In diverse rechtszaken heeft de rechter de verzochte aftrek in verband met de betaalde hypotheekrente voor het deel van de partner niet gehonoreerd omdat er niets vastlag18.

Wij raden bij situaties zoals in deze casus aan, dat de man 50% van de hypotheekrente blijft betalen. De man behoudt hierdoor gedurende twee jaren recht op renteaftrek. De rente blijft immers op hem drukken. Ook wordt door deze oplossingsrichting bij ongeveer gelijke inkomens de discussie of er wel of geen recht is op aftrek in verband met partneralimentatie voorkomen. De vrouw kan de man wel compenseren met een ‘huurvergoeding’. Ondanks de huurbetaling blijft de eigenwoningrente drukken op de man. De huur is geen (directe) vergoeding voor de betaalde rente, maar een vergoeding voor het gebruik van de woning19.

Uit dit artikel blijkt het belang om bij elk scheidingsdossier aandacht te besteden aan de fiscaliteit omtrent de voormalige echtelijke woning in samenhang met onderhoudsvoorzieningen. U kunt uzelf als financieel professional onderscheiden door de complexiteit rondom dit onderwerp te ondervangen met praktische oplossingen.

Indien u vragen heeft omtrent scheiding gerelateerde zaken, kunt u contact met ons opnemen voor een oriënterend gesprek.

Heeft u belang bij een kwalitatief goed naslagwerk over de verschillende aspecten rondom scheidingen? Wij bieden deze zowel in map als digitaal aan.

1Als in dit stuk wordt gesproken van een gehuwde kan hier ook geregistreerd partner worden gelezen
2Art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001
3Art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001
4Art. 3.110 Wet IB 2001
5Art. 2.17 lid 5 Wet IB 2001
6De Minister van Financiën, Besluit van 10 juni 2010, nr. DGB2010/921, onder nr. 7, Stcrt. 2010, 8462
7Art. 5a lid 4 AWR
8Art. 2.17 lid 7 Wet IB 2001
9van Mourik, M.J.J.R (2015). De eigen woning in de Wet IB 2001, 2e druk, Den Haag 2015, Sdu Uitgevers, blz. 421
10Roelvink-Verhoeff, A. (2012). Fiscaal partnerschap, de eigen woning en alimentatie in 2012, EB 2012/52, Kluwer
11Hoogeveen, M. J. (2015). Echtscheiding en renteaftrek voor de eigen woning, WPNR2015(7069), KNB, blz. 613-622
12Art. 6.3 lid 2 Wet IB 2001
13Art. 6.3 lid 2 jo. art. 6.3 lid 1 onder a Wet IB 2001
14Art. 3.101 lid 2 Wet IB 2001
15Artikel 3.101 lid 1 onder c Wet IB 2001
16Ministerie van Financiën 24 juni 2015, nr. BLKB 2014-1684
17Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 april 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1176
18Gerechtshof ’s-Gravenhage 21 april 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1854
19De Staatssecretaris van Financiën, Besluit van 24 november 2009, nr. CPP2009/2342M


© Copyright - De Scheidingsdeskundige