Met trots kunnen wij bekendmaken dat een bundeling van krachten heeft geleid tot een nieuwe samenwerking van de Scheidingsdeskundige met Split-Online en de Kennisbank Familierecht:
Educatie Online is een online leerplatform dat zich richt op advocaten die betrokken zijn bij het familierecht. Dit opleidingsinstituut is inmiddels ook erkend door de Nederlandse Orde van Advocaten. De focus van de Scheidingsdeskundige blijft gericht op opleiden en het bieden van praktijkondersteuning aan onze relaties. Het delen en uitwisselen van kennis, ervaring en vakinhoud tussen de Kennisbank Familierecht en de Scheidingsdeskundige komt ten goede aan de kwaliteit van onze opleidingen en praktijkondersteuning. Kortom deze samenwerking past naadloos in onze missie om de kwaliteit van scheidingsbegeleiding te bevorderen.
Op 5 april 2019 besliste de Hoge Raad dat als een echtgenoot privévermogen investeert in de gemeenschap er, ongeacht het bestedingsdoel, een vergoedingsrecht ontstaat. De Hoge Raad heeft hierbij aangegeven dat er geen vergoedingsrecht ontstaat als is voldaan aan de wettelijke verplichting bij te dragen aan kosten van de huishouding. De Hoge Raad bevestigt deze zienswijze in het arrest van 27 januari 2023.
Wat was er aan de hand?
M en V zijn op 7 oktober 1994 gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw ontvangt tijdens het huwelijk een erfenis onder uitsluitingsclausule in verband met het overlijden van haar vader. In totaal ontvangt zij € 172.645 op een rekening die op haar naam staat. Zij gebruikt een groot deel van de erfenis om de kosten van de huishouding te betalen omdat er vanwege de vogelgriep geen inkomsten waren uit het gezamenlijke pluimveebedrijf.
De man heeft op 26 maart 2018 een verzoekschrift tot scheiding ingediend. De man en vrouw twisten over de vraag of er sprake is van een vergoedingsrecht in verband met de betalingen die de vrouw heeft gedaan vanuit haar privévermogen.
Zienswijze vrouw
De vrouw stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap. Daarbij beroept ze zich op de bepaling in artikel 1:96 lid 4 BW waarin staat dat de echtgenoot die een schuld van de gemeenschap voldoet vanuit privévermogen recht heeft op vergoeding van dat bedrag. Tevens stelt zijn dat op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019 een vergoedingsrecht is ontstaan omdat schulden van de gemeenschap zijn voldaan met haar privévermogen. Als het vergoedingsrecht op de gemeenschap niet wordt toegekend dan stelt zij dat er sprake is van een vergoedingsrecht op de man voor de helft van het bedrag.
Zienswijze man
De man stelt dat de vrouw geen vergoedingsrecht heeft. Volgens de man heeft de vrouw met haar privévermogen bijgedragen aan de kosten van de huishouding en daarmee voldaan aan de wettelijke verplichting van artikel 1:84 BW. Hierdoor is geen vergoedingsrecht van de vrouw ontstaan.
Het Hof overweegt:
In art. 1:84 lid 1 BW is bepaald dat de kosten van de huishouding achtereenvolgens ten laste komen van:
De vrouw heeft niet ontkend dat zij met haar privévermogen naar evenredigheid heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding toen er onvoldoende inkomsten waren. Zij heeft in de procedure het volgende aangevoerd:
”Gedurende de jaren 2001 t/m 2015, het gehele bedrag dat de vrouw uit de erfenis van haar vader heeft verkregen alsmede de overige bedragen die zij op haar bankrekening bijgeschreven heeft gekregen, zijn verdampt en zijn opgegaan aan uitgaven in verband met de kosten van de huishouding/consumptieve bestedingen en kosten/schulden van de maatschap”
en:
“Alle financiële middelen waarover partijen beschikten werden aangewend voor het draaiende houden van het gezin en de maatschap”.
De vrouw heeft overeenkomstig de in art. 1:84 lid 1 BW geregelde draagplicht, welke behoort tot haar verplichtingenals echtgenoot jegens de man, met haar privévermogen naar evenredigheid bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Omdat de vrouw voldaan heeft aan een op haar rustende verbintenis, is er geen plaats voor een vergoedingsrecht. Niet op de gemeenschap en niet op de man.
Belang voor de praktijk
De kans is groot dat je in de scheidingspraktijk cliënten tegenkomt met privévermogen dat is gebruikt voor gemeenschappelijke doeleinden. In de scheidingspraktijk rijst dan de vraag of hierdoor en vergoedingsrecht is ontstaan. Hierbij dien je als scheidingsprofessional de wettelijke kaders met betrekking tot vergoedingsrechten welke staan beschreven in artikel 1:87 BW, 1:95 BW en 1:96 BW in ogenschouw te nemen. Als privévermogen is gebruikt om gemeenschapsschulden te voldoen dient gekeken te worden of dit geld is besteed aan kosten van de huishouding. Op dat moment kan er nog steeds sprake zijn van een vergoedingsrecht. Wel dient dan nog getoetst te worden of de betreffende partner deze kosten ook vanuit het privévermogen moest dragen omdat het gezamenlijke inkomen en gezamenlijke vermogen ontoereikend was. Als het gezamenlijke inkomen of vermogen wel toereikend was kan gesteld worden dat er sprake is van een vergoedingsrecht.
De Scheidingsdeskundige biedt diverse opleidingen over vermogensafwikkeling bij scheiding. Zo is er op 10 mei 2023 de verdiepende Masterclass Vermogensafwikkeling en scheiden waar Jasper Horsthuis ook uitgebreid stilstaat bij dit voor de scheidingspraktijk zo relevante thema vergoedingsrechten.
Inleiding
Ondanks professionele begeleiding kan er veel mis gaan bij scheidingsbegeleiding. Een verkeerde juridische of fiscale duiding kan grote schade tot gevolg hebben. Hierdoor kun je als professional geconfronteerd worden met een aansprakelijkstelling. Daarom is het absoluut noodzakelijk om verzekerd te zijn tegen beroepsaansprakelijkheid. Doordat dit risico wordt overgedragen wordt de financiële continuïteit van de onderneming (of de ondernemer) beschermd. Ook voor de scheidingsconsument is het van belang dat er een financieel kapitaalkrachtige partij eventuele schade kan vergoeden.
Het hebben van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering is echter geen garantie dat je ook daadwerkelijk goed verzekerd bent. In de markt zijn er diverse polissen in omloop die elementaire onderdelen met betrekking tot juridische, financiële of fiscale begeleiding (gedeeltelijk) uitsluiten. Hierdoor kun je in de veronderstelling leven dat je goed verzekerd bent terwijl dat eigenlijk niet zo is. Het is daarom van belang om na te gaan of jouw polis goed aansluit op de door jou geboden dienstverlening.
Checklist
De Scheidingsdeskundige heeft een checklist ontwikkeld welke je kunt gebruiken bij het verifiëren van jouw polis. De volgende onderdelen dien je, al dan niet in overleg met de verzekeringsadviseur en of verzekeringsmaatschappij, te bekijken:
1. Verzekerde hoedanigheid
Bij een scheiding dienen cliënten in de schaduw van het recht goed geïnformeerd tot keuzes te komen. Hiervoor is het noodzakelijk dat cliënten door hun begeleider worden geïnformeerd over juridische, financiële en fiscale kaders die samenhangen met hun keuzes. Hierdoor kan een scheiding echt zorgvuldig worden afgewikkeld.
Als op een polis uitsluitend de hoedanigheid van “scheidingsbegeleider, bemiddelaar of mediator” is verzekerd, is dat vaak onvoldoende. Het is daarom van belang om te kijken of de door jou uitgevoerde werkzaamheden ook bekend zijn bij de verzekeringsmaatschappij en onder het bereik van de verzekerde hoedanigheid vallen. Dit is maatwerk. Door afstemming van jouw werkzaamheden met de verzekeringsmaatschappij weet je zeker dat de polis ook echt aansluit op jouw dienstverlening.
Ter inspiratie zou het kunnen gaan om de volgende werkzaamheden die onder het bereik van de polis dienen te vallen (niet limitatief):
2. Verzekerd bedrag
Het is van belang dat het verzekerde bedrag voldoende is om eventuele schade te vergoeden. In overleg met jouw adviseur kun je afstemmen welk verzekerd bedrag volstaat.
3. Inloop risico
Bij het oversluiten van een verzekering naar een andere maatschappij moet je rekening houden dat je het inlooprisico meeverzekerd.
4. Uitlooprisico
Bij het staken van een onderneming kun je meestal 1, 3 of 5 jaar uitlooprisico meeverzekeren. Gedurende die periode is er dan nog dekking op de verzekering. Zeker als je een eenmanszaak hebt (hoofdelijke aansprakelijkheid) is het verzekeren van het uitlooprisico van groot belang. Mocht je na deze periode van 5 jaar toch nog aangesproken worden dan kun je aantonen dat je aan je zorgplicht hebt voldaan.
5. Overeenkomst van opdracht en leveringsvoorwaarden zijn vaak goede aanvullingen op een aansprakelijkheidsverzekering.
In de overeenkomst tot opdracht en leveringsvoorwaarden maak je duidelijk wat je voor jouw cliënten kunt betekenen en wat ze van je mogen verwachten. Het is hierbij van groot belang dat je duidelijk bent wat cliënten niet van jou mogen verwachten. In het verlengde hiervan is dien je je vervolgens te onthouden van activiteiten die je hebt uitgesloten van jouw dienstverlening.
6. Welke doorlopende eisen stelt jouw verzekering aan jou als professional?
In veel gevallen stellen verzekeringsmaatschappijen eisen aan opleidingsniveau, permanente educatie en juridische infrastructuur (modeldocumenten, et cetera). De opleidingen en praktijkondersteuning van de Scheidingsdeskundige is door verschillende verzekeringsmaatschappijen erkend en kan helpen bij het voldoen aan de voorwaarden van jouw verzekering. Ondersteuning van de Scheidingsdeskundige opent in veel gevallen de deur naar een goede verzekering.
Noot: De Scheidingsdeskundige is geen verzekeringsadviseur. De intentie van dit artikel is om bewustwording te creëren bij professionals die zich met scheidingsbegeleiding bezighouden. Dit komt ten goede aan de kwaliteit van onze beroepsgroep.
Mocht je nog vragen hebben, neem dan gerust contact met ons op: info@descheidingsdeskundige.nl
Factsheet Beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor scheidingsprofesionals.
Esseboom Financieel Advies en MS Amllin Insurance S.E. hebben in onderlinge afstemming met De Scheidingsdeskundige een speciale polis ontwikkeld waarbij deze onderdelen onder het bereik van de polis vallen. Deze polis dekt zowel schade die voortvloeit uit beroepsaansprakelijkheid als voor bedrijfsaansprakelijkheid. Lees hierover meer in de Factsheet Beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor scheidingsprofesionals.
Voor financieel advieskantoren die actief zijn op het gebied van scheidingsbegeleiding is het ook mogelijk bij de Vereende een beroepsaansprakelijkheid verzekering af te sluiten. Hierbij geldt als basis dat de professional is ingeschreven in het Register Erkend Scheidingsadviseur en/of gebruik maakt van permanente praktijkondersteuning.
Rechters gaan met ingang van volgend jaar op een andere manier berekenen hoeveel partneralimentatie mensen kunnen betalen na een echtscheiding. De Expertgroep alimentatie van de Rechtspraak komt 1 januari met nieuwe aanbevelingen, die de verschillen tussen kinder- en partneralimentatie zoveel mogelijk beperken. Daarvoor wordt een nieuw begrip ingevoerd: het woonbudget. Aan de hand daarvan wordt de financiële draagkracht van beide partijen bepaald.
Draagkracht vaststellen
De financiële draagkracht van gescheiden partners speelt een rol als de hoogte van de alimentatie wordt bepaald. Bij de berekening van kinderalimentatie gaat de rechter ervan uit dat de ouders 30 procent van hun netto besteedbaar inkomen kwijt zijn aan wonen (in juridische termen: forfaitaire woonlast). Maar bij partneralimentatie wordt de draagkracht tot nu toe berekend op basis van de werkelijke woonlasten. Dat verandert per 1 januari.
Voorspelbaar
Binnen de familierechtspraak leeft al langer de wens om het vaststellen van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie zoveel mogelijk gelijk te trekken. De ervaring leert dat rekenen met een forfaitaire woonlast eenvoudig werkt. De uitkomst is voorspelbaar en leidt bijna nooit tot discussie, in tegenstelling tot de werkelijke woonlasten waarop partneralimentatie is gebaseerd. Daarbij kan een van de ex-partners bijvoorbeeld een heel dure woning huren en vervolgens stellen dat hij of zij daardoor niet kan bijdragen aan het levensonderhoud van de ander. Daar komen conflicten en rechtszaken uit voort.
Woonbudget
Volgens de nieuwe normen van de expertgroep gaan rechters voor zowel partner- als kinderalimentatie rekenen met een woonbudget dat 30 procent van het netto inkomen bedraagt, waaruit alle woonkosten worden betaald. ‘Dat is een redelijk percentage’, zegt voorzitter Karel Braun, raadsheer bij het hof in Den Haag. ‘Uiteraard staat het iedereen vrij om meer uit te geven aan wonen, maar daar houden we in principe geen rekening meer mee bij de berekening van de alimentatie. Hetzelfde geldt als de werkelijke woonlasten lager zijn.’
Uitzonderingen
Het komt voor dat een onderhoudsplichtige partner er niet aan ontkomt meer uit te geven aan wonen dan het vastgestelde woonbudget. De rechter kan daar rekening mee houden bij de draagkrachtberekening als de hogere woonlasten niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn. ‘Er kan ook reden zijn om rekening te houden met lagere woonlasten van de onderhoudsplichtige, als de ex-partner geld tekort komt en de rechter vraagt daar naar te kijken’, zegt Braun. ‘De woonlast moet dan wel duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget. Dat zal bijvoorbeeld niet het geval zijn als iemand die gescheiden is een nieuwe woning zoekt en tijdelijk bij zijn ouders is ingetrokken.’
Jusvergelijking
In het algemeen vindt de expertgroep het redelijk dat de partner die alimentatie ontvangt daarna niet meer te besteden heeft dan de onderhoudsplichtige ex. De rechter kan op verzoek van betrokkenen het inkomen van beide partijen met elkaar vergelijken. ‘Nu geldt nog de zogeheten jusvergelijking: wat blijft er over aan vrije bestedingsruimte nadat aan de eerste levensbehoeften is voldaan? De ene partner mag niet meer vet overhouden dan de andere. Ook die manier van berekenen verandert volgend jaar. We bekijken dan wat beide partijen feitelijk te besteden hebben. Dat moet gelijk zijn nadat de alimentatie is betaald. Bijzondere kosten die niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn, worden in die vergelijking meegenomen. Dit geldt ook voor de kosten van de kinderen, voor zover die niet uit een kindgebonden budget worden vergoed.’
Invoering
De expertgroep adviseert de nieuwe aanbevelingen toe te passen in zaken die na 1 januari 2023 op zitting worden behandeld en waarbij de ingangsdatum van de (gewijzigde) alimentatie op of na 1 januari 2023 ligt.
Belang voor de praktijk
Omdat de expertgroep adviseert de nieuwe aanbevelingen toe te passen in zaken die na 1 januari 2023 op zitting worden behandeld en waarbij de ingangsdatum van de (gewijzigde) alimentatie op of na 1 januari 2023 ligt, is het van groot belang om in lopende zaken (die niet meer dit jaar kunnen worden afgerond) cliënten goed te informeren over de nieuwe aanbevelingen. Cliënten kunnen dan bewuste afspraken maken. De nieuwe aanbevelingen zijn in beginsel van toepassing. Het staat cliënten echter vrij om uitgangspunten hanteren die afwijken van de aanbevelingen van de expertgroep. Pas als cliënten er samen niet uitkomen, dan gaat de rechtbank de draagkracht voor de partneralimentatie vaststellen. De datum van behandeling op zitting door de rechtbank is in dat geval leidend.
De Scheidingsdeskundige organiseert diverse activiteiten waarin wordt ingegaan op de gevolgen van deze ontwikkeling voor de beroepspraktijk:
De expertgroep alimentatie is van plan om vanaf 1 januari 2023 in het rapport alimentatienormen aan te bevelen om de draagkracht voor partneralimentatie te bepalen op basis van een forfaitaire woonlast. Graag delen wij het artikel van de expertgroep over de beoogde ontwikkeling.
Communicatie: Expertgroep alimentatie
“Forfaitaire woonlast bij bepalen draagkracht partneralimentatie?
Bij het bepalen van draagkracht voor partneralimentatie beveelt de expertgroep alimentatie aan om te rekenen met de werkelijke woonlast. Vaak leidt dit tot discussie tussen partijen. Bij het bepalen van draagkracht om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen bevelen we sinds 2013 aan om te rekenen met een forfaitaire woonlast van 30% van het netto besteedbaar inkomen en een forfaitair bedrag voor ziektekosten. (Waar we hierna kortweg spreken over het bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie, bedoelen we tevens de draagkracht van de ouder die de kinderalimentatie ontvangt. Deze ouder is immers ook onderhoudsplichtig voor de kinderen). Binnen de familierechtspraak leeft al langer het idee om het bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie zoveel mogelijk gelijk te trekken. Bij het rekenen voor kinderalimentatie heeft de ervaring geleerd dat een forfaitaire woonlast eenvoudig werkt, tot een meer voorspelbare uitkomst leidt en vrijwel nooit aanleiding geeft voor discussie tussen partijen over de hoogte van de woonlast. Als we de draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie op eenzelfde wijze gaan berekenen, voorkomen we ook dat er een tekort kan zijn om te voorzien in de kosten van de kinderen, terwijl er bij de onderhoudsplichtige nog wel draagkracht is voor partneralimentatie.
In het WODC-rapport ‘Alimentatie van nu’ (2021) kwam naar voren dat in de praktijk breed wordt gedragen om waar dat kan ook de draagkracht voor partneralimentatie forfaitair te bepalen. Daarmee kwam het ontwikkelen van een systeem waarbij we rekenen met een forfaitaire woonlast in een stroomversnelling. Wij zijn ons ervan bewust dat er gevallen kunnen zijn waarin een forfaitaire woonlast bij het bepalen van draagkracht voor partneralimentatie onredelijk uitpakt. Net als dat nu al bij het bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie het geval is, kan men zich er in een dergelijke geval op beroepen dat sprake is van lasten die niet-verwijtbaar en niet-vermijdbaar zijn. De stelplicht en bewijslast rusten op degene die zich hierop beroept. De expertgroep alimentatie is van plan om vanaf 1 januari 2023 in het rapport alimentatienormen aan te bevelen om de draagkracht voor partneralimentatie te bepalen op basis van een forfaitaire woonlast. De ideeën die hierover bij ons leven hebben wij hieronder uitgewerkt.
Woonlast
In het plan van de expertgroep gaan we bij het berekenen van draagkracht voor partneralimentatie – net zoals dat al bij kinderalimentatie het geval is – uit van een forfaitaire woonlast van 30% van het netto besteedbaar inkomen. In het huidige systeem rekenen we nog met de werkelijke woonlast. Deze verandering heeft vooral impact op de draagkracht van onderhoudsplichtigen met een werkelijke woonlast die lager is dan 30% van het netto besteedbaar inkomen. Hierna gaan we achtereenvolgens in op de gevolgen voor een onderhoudsplichtige met een woonlast van meer dan 30% van het netto besteedbaar inkomen en een woonlast van minder dan 30% van het netto besteedbaar inkomen.
Impact bij een werkelijke woonlast die meer is dan 30% van het netto besteedbaar inkomen
De introductie van de forfaitaire woonlast zal dus voor de zaken waarin de werkelijke woonlast hoger is dan 30% van het netto besteedbaar inkomen beperkte of geen impact hebben, omdat deze nu al vaak wordt begrensd tot 33% van het netto besteedbaar inkomen. Als er een goede reden is voor een hogere woonlast (bijvoorbeeld een krappe woningmarkt) moet er – net als nu – ruimte zijn om daar rekening mee te houden.
Impact bij een werkelijke woonlast van minder dan 30% van het netto besteedbaar inkomen
Voor de situatie dat de onderhoudsplichtige een lagere woonlast heeft dan die 30% van het netto besteedbaar inkomen ontstaat wel een verschil met de huidige berekening. Dit verschil werkt voor 60% door in de draagkracht.
Voorbeeld
Iemand met een netto besteedbaar inkomen van € 3.000,- een huur van € 600,- en overige lasten (zorgverzekering en bijstandsnorm) van € 1.200,- heeft op basis van de huidige systematiek een draagkracht van 60 % van (3000 – 600 – 1.200) = € 720,-
Bij een forfaitaire woonlast van 30% (van 3000 = 900) resteert een draagkracht van 60% van (3000 – 900 – 1200) = € 540,-
De draagkracht komt in deze situatie dus bij de forfaitaire woonlast € 180 lager uit. Dat is zoals gezegd 60% van het verschil: 60% van (900- 600) = € 180.
Deze wijziging leidt dus tot verschillen in de situatie dat sprake is van een lagere woonlast dan 30% van het netto besteedbaar inkomen. Wij zijn van mening dat deze wijziging gerechtvaardigd is om de volgende redenen.
Wat goed genoeg is voor kinderalimentatie …
Wat voor een forfaitaire woonlast van 30% van het netto besteedbaar inkomen spreekt is dat wij die methodiek nu al geruime tijd bij de kinderalimentatie toepassen. In veel gevallen speelt tussen ex-partners alleen kinderalimentatie, omdat partijen niet gehuwd zijn geweest of omdat beiden zelf in de kosten van hun levensonderhoud kunnen voorzien of omdat er geen draagkracht is om naast kinderalimentatie partneralimentatie te betalen. Kinderalimentatie gaat wettelijk voor op partneralimentatie. Bij kinderalimentatie toetsen we doorgaans ook strenger (ambtshalve) Als we in deze grote groep gevallen met de hoogste prioriteit genoegen nemen met een forfaitaire woonlast, moet dat voor de kleinere groep met een lagere prioriteit ook kunnen.
Woonbudget
Zowel bij kinder- als partneralimentatie is het plan om niet meer te spreken van forfaitaire woonlast maar van ‘woonbudget’. Met de term woonbudget willen we beter tot uitdrukking brengen dat partijen een bepaalde ruimte binnen hun netto besteedbaar inkomen hebben om aan woonlasten te besteden en hopen we discussies over de woonlast te beperken. Hogere lasten voor gas, water en licht dan in de bijstandsnorm zijn meegenomen en onderhoudskosten voor een koopwoning gaan onder het woonbudget vallen (Onderhoudskosten worden nu geacht in de forfaitaire eigenaarslast van € 95,- te zijn opgenomen samen met de premie voor een opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de polder- of waterschapslasten). Feitelijk komen deze lasten nu vaak uit de vrije ruimte van de onderhoudsplichtige.
Fiscale wijziging
Vanaf 1 januari 2023 zijn partneralimentatie en de hypotheekrente alleen nog aftrekbaar in de laagste belastingtariefschijf. De fiscale wetgeving vanaf 2023 maakt dat het een goed moment is om bij het bepalen van draagkracht voor partneralimentatie te gaan werken met een woonbudget. Net als in de huidige systematiek bij de kinderalimentatie blijft er ruimte voor maatwerk in gevallen waarbij er een tekort aan draagkracht bestaat om in de behoefte te voorzien of juist sprake is van niet-onredelijke hogere woonlasten.
Berekening van het netto besteedbaar inkomen
Als we de woonlast forfaitair gaan bepalen is het de vraag of we dan nog rekening moeten houden met eventuele hypotheeklasten en het eigenwoningforfait bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen van partijen. Het plan is dat we dit in beginsel alleen nog doen bij de onderhoudsgerechtigde die in een eigen woning woont en die kindgebonden budget ontvangt. Het hebben van een eigen woning heeft namelijk invloed op het verzamelinkomen en kindgebonden budget is afhankelijk van het verzamelinkomen. Daarmee is het verzamelinkomen van belang voor de verdeling van de kosten van de kinderen over de ouders.
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van zowel de onderhoudsgerechtigde als de onderhoudsplichtige laten we de hypotheekrente en het eigenwoning forfait verder buiten beschouwing. De gedachte hierachter is dat we met het woonbudget uitgaan van de keuzevrijheid van partijen ten aanzien van hun woonlasten. Daarbij past niet dat we bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen wel weer rekening houden met de fiscale effecten van de keuze voor een koop- of huurhuis. Voor de onderhoudsplichtige kan de hypotheekrenteaftrek (bij lage inkomens) invloed hebben op de brutering van de te betalen partneralimentatie (op een gegeven moment is geen aftrek meer mogelijk). Indien de onderhoudsplichtige meent dat dat invloed heeft op de draagkracht is het aan hem/haar om dat aan te tonen en gegevens te overleggen. In dat geval kunnen we daar rekening mee houden.
Kosten van levensonderhoud
Ook ten aanzien van de lasten van de zorgverzekering en de overige lasten van levensonderhoud zijn we van plan aan te sluiten bij de systematiek van het berekenen van draagkracht voor kinderalimentatie. Die zullen we op eenzelfde forfaitaire wijze begroten als ‘redelijke kosten van levensonderhoud’ (zie paragraaf 4.5 van het rapport). Indien sprake is van structureel hogere zorglasten kunnen we die meenemen als bijzondere last in de zin van paragraaf 7.2 van het rapport.
Overige lasten
Het plan is de behandeling van overige lasten, zoals aflossing op schulden, gelijk te trekken met de huidige werkwijze bij kinderalimentatie zoals opgenomen in paragraaf 7.2 (niet-verwijtbare en niet-vermijdbare lasten) en 7.3 (aanvaardbaarheidstoets). Bij partneralimentatie kunnen we dit uitbreiden met een forfaitaire regeling voor advocaatkosten en herinrichtingskosten, zoals we die nu ook kennen bij de partneralimentatie.
Draagkrachtpercentage
We zien geen reden om het draagkrachtpercentage voor partneralimentatie van 60% te wijzigen. Dit zal straks het voornaamste verschil zijn met de berekening van de draagkracht voor kinderalimentatie. Voor kinderalimentatie gaan we uit van een draagkrachtpercentage van 70%.
Brutering van de draagkracht
Omdat partneralimentatie en hypotheekrente in 2023 alleen nog tegen het tarief van de eerste belastingschijf kunnen worden afgetrokken, kan de brutering op eenvoudige wijze plaatsvinden. De gevonden draagkracht moeten we nog verhogen met het te verkrijgen belastingvoordeel. Doordat geen sprake meer is van verschillende tarieven verdeeld over schijven kunnen we de bruto draagkracht berekenen door op de netto draagkracht de volgende formule toe te passen: 100 / (100 – 37,07) x netto draagkracht = bruto draagkracht (op basis van het tarief in de eerste schijf 2022).
Jusvergelijking
De mogelijkheid voor een correctie in het voordeel van de onderhoudsplichtige via een jusvergelijking blijft bestaan. Wij zijn van plan om bij het maken van een jusvergelijking geen rekening meer te houden met woonlasten. Hiermee voorkomen we dat bij de jusvergelijking alsnog discussie over de werkelijke woonlasten ontstaat. De gedachte hierachter is dat beide echtgenoten op basis van de huwelijkse welstand een gelijke ‘woonbehoefte’ hebben. Een gelijke woonbehoefte met elkaar vergelijken heeft echter geen effect. Daarom zullen we geen woonlast meenemen in de jusvergelijking. Hetzelfde geldt voor de overige kosten van levensonderhoud. Daarbij is van belang dat we bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige wel rekening houden met het woonbudget en de overige kosten van levensonderhoud. Hierdoor heeft de onderhoudsgerechtigde in ieder geval de ruimte om die kosten te kunnen betalen. Eventuele kosten van kinderen en eventuele bijzondere lasten waar we volgens de maatstaven van paragraaf 7.2 van het rapport rekening mee houden nemen we mee in de jusvergelijking. In de basis vergelijken we in de jusvergelijking dus alleen nog de inkomens van partijen dat ontstaat/resteert nadat de op basis van behoefte en draagkracht berekende partneralimentatie is voldaan. Eventuele kosten van kinderen of bijzondere lasten brengen we nog op die inkomens in mindering. Als de onderhoudsgerechtigde dan een hoger inkomen heeft dan de onderhoudsplichtige corrigeren we dit naar beneden.
Ter afronding
Met bovenstaande uitgangspunten voor een gelijke berekening van de draagkracht bij zowel kinder- als partneralimentatie bereiken we naar onze mening een goede vereenvoudiging van de berekening van draagkracht voor partneralimentatie. Dit vergroot de voorspelbaarheid en rechtszekerheid. Wij verwachten dat dit voor het merendeel van de zaken een goede en heldere werkwijze is. Voor uitzonderingsgevallen blijft maatwerk mogelijk. Wij menen dat de afwijking in uitkomst in vergelijking met het huidige systeem te overzien is. Bij onderhoudsgerechtigden die een lagere woonlast hebben dan 30% van hun netto besteedbaar inkomen valt de draagkracht 60% van dat verschil lager uit, zoals in het rekenvoorbeeld is voorgerekend. Voor die afwijking bestaat bovendien een rechtvaardiging zoals hierboven is uiteengezet. Voor het overige hebben de wijzigingen in de systematiek een beperkte impact op de uitkomst van de berekening.”
Conclusie en belang voor de praktijk
Het is goed om te realiseren dat de voorgenomen wijzigingen op meer dan alleen het forfaitair maken van woonlasten ziet. In plaats van woonlasten wordt gesproken over een woonbudget dat naast huur of hypotheeklasten ook betrekking heeft op (hoge) energielasten en onderhoudskosten. Daarnaast worden de kosten van levensonderhoud net als bij kinderalimentatie ook forfaitair gemaakt.
In veel gevallen is de hoogte van de woonlast na een scheiding nog niet duidelijk. Het hanteren van een forfaitaire woonlast welke gelijk is aan de woonlasten bij kinderalimentatie maakt de alimentatieberekening eenvoudiger. Doordat er wordt gewerkt met een forfait worden alimentatieregelingen ook onderhoudsvriendelijker. Het veranderen van woonlasten is in principe geen aanleiding meer om de hoogte van de partneralimentatie te herzien. Daar is de scheidingsconsument bij gebaat.
Ook in de nieuwe situatie blijft maatwerk mogelijk. Bij duurzame lagere of hogere woonlasten dan het vastgestelde forfait is het mogelijk om af te wijken.
Medio november komt de expertgroep met een update over deze ontwikkelingen. Wij zullen jullie hiervan op de hoogte houden.
De Scheidingsdeskundige organiseert diverse verdiepende activiteiten ten aanzien van dit thema. Kijk voor meer informatie bij het overzicht van onze opleidingen.
Wat vind jij van deze plannen?
Wij zijn benieuwd naar jouw mening over de plannen van de expert groep alimentatie! We zijn daarom een onderzoek gestart onder scheidingsprofessionals via een Linkedin-poll, vul ‘m ook in via deze link.
Recent hebben wij kennis genomen van het besluit van het RFEA bestuur om het RFEA register op te heffen. Leden van het RFEA worden ondergebracht in het register voor Financiele Planners. Onderzocht wordt of oud RFEA leden nog aanvullende opleidingen moeten volgen om in het FFP/CFP register te mogen blijven staan. Samen met ongeveer 3.000 generiek opgeleide financieel planners worden oud RFEA leden ondergebracht in de specialisatie familie & nalatenschap en inkomen en wonen.
In het verleden hebben honderden professionals de RFEA opleiding gevolgd en een zwaar examen afgelegd om in het RFEA register ingeschreven te mogen worden. Hierdoor waren zij herkenbaar als specialist op het gebied van scheidingen. Deze herkenbaarheid zal door het opheffen van het RFEA register verwateren.
Scheidingsadviseurs die gespecialiseerd zijn in juridische, financiële en fiscale aspecten zijn onmisbaar voor de kwaliteit van scheidingsbegeleiding in Nederland. In onze ogen verdient deze groep professionals een gespecialiseerd keurmerk en een eigen kwaliteitsregister.
De Scheidingsdeskundige heeft naar aanleiding van deze ontwikkelingen diverse gesprekken gevoerd met collega’s die staan ingeschreven of stonden ingeschreven in het RFEA. Op basis van deze gesprekken stellen wij vast dat er grote behoefte is aan een gespecialiseerd en goed register voor (oud) RFEA leden en toekomstige professionals die zich willen onderscheiden met een kwaliteitskeurmerk. Een register waarbij kwaliteit en herkenbaarheid voor de scheidingsconsument hoog in het vaandel staan.
Met behoud van kwaliteit en transparante voorwaarden heeft de Scheidingsdeskundige, in samenspraak met diverse (oud) RFEA leden, een nieuw kwaliteitskeurmerk opgezet: “Register Erkend Scheidingsadviseur®”.
De Scheidingsdeskundige heeft als missie “Het verbeteren van de kwaliteit van scheidingsbegeleiding in Nederland”. Het faciliteren van een kwaliteitsregister sluit daar naadloos op aan.
Ben je nu RFEA lid, of was je RFEA lid of wil je je onderscheiden op het gebied van scheidingen? Lees dan de opgestelde Q en A waarin wordt uitgelegd hoe het nieuwe register eruit komt te zien.
Mocht je vragen hebben naar aanleiding van deze ontwikkelingen, neem gerust contact met ons op.
Info@descheidingsdeskundige.nl
074- 303 26 42
© Copyright - De Scheidingsdeskundige