Stamrechten in samenhang met de vermogenstoets bij toeslagen

Geplaatst op 24 februari 2015

Bij veel scheidingen hebben de betrokkenen behoefte inzicht te krijgen in hun financiële situatie na de scheiding. Hierdoor weten zij waar zij aan toe zijn. Dat geeft rust. Om de financiële positie na de scheiding goed in kaart te brengen dient naast het eigen inkomen van de ex-partners gekeken te worden naar een mogelijk recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Ook dienen de overeengekomen alimentaties hierbij betrokken te worden. Tot slot moet onderzocht worden of er recht is op toeslagen. U kunt hierbij denken aan kindgebonden budget, huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag. De hoogte van deze toeslagen zijn afhankelijk van het zogenaamde verzamelinkomen. De huurtoeslag, het kindgebondenbudget en de zorgtoeslag kennen tevens een vermogenstoets.

In het kader van de afwikkeling van een scheiding dienen partijen hun bezittingen en schulden te verdelen. De vermogenspositie van een van beide echtgenoten kan een recht op toeslagen na de scheiding beïnvloeden. Recentelijk werd ons gevraagd of een stamrechtvoorziening die onderdeel uitmaakt van het vermogen van één van beide partners na de scheiding het recht op toeslagen kan beïnvloeden.

In de beantwoording van deze vraag zullen wij eerst ingaan op de verdeling van een stamrechtvoorziening bij een scheiding. Daarna zullen wij ingaan op de fiscale behandeling van stamrechtvoorzieningen. In het verlengde hiervan zullen wij gaan kijken of een stamrecht van invloed is op (de hoogte van) toeslagen.

Verdeling/verrekening stamrechtvoorzieningen bij scheiding

Voor goudenhanddrukstamrechten geldt dat deze in het kader van de vermogensverdeling als regulier vermogensbestanddeel worden gezien. Bij een scheiding kan deze voorziening (deels) worden overgedragen aan een ex-partner zonder dat hier belasting over geheven wordt (artikel 39f lid 1 Wet LB 1964). Op het verkregen of omgezette stamrecht blijven de fiscale regels voor goudenhanddrukstamrechten van toepassing. Reeds ingegane stamrechten vallen buiten de verdeling. Het inkomen maakt in een dergelijke situatie wel onderdeel uit van de grondslag voor het berekenen van een eventuele onderhoudsvoorziening.

Stamrechtvoorzieningen vallen niet in het vermogen van box 3. Stamrechtvoorzieningen vallen onder het loonbegrip (artikel 3.82 Wet IB 2001 jo. artikel 39f Wet LB 1964) en worden daarom belast in
box 1. Op grond van artikel 2.14 lid 1 Wet IB 2001 kunnen stamrechtvoorzieningen niet tevens als box 3 vermogen worden belast.

Stamrechtvoorzieningen worden daarom niet meegenomen in de vermogenstoets bij toeslagen waarbij wordt verwezen naar het vermogen in box 3. Dit kunt u voor de huurtoeslag terugvinden in artikel 7 lid 1 Wet op de Huurtoeslag en artikel 7 lid 3 Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR). Voor het kindgebondenbudget vindt u dit terug in artikel 1 lid 4 Wet op het Kindgebonden budget en voor de zorgtoeslag in artikel 2a lid 1 Wet op de Zorgtoeslag. Er vindt geen vermogenstoets plaats bij vaststelling van recht op kinderopvangtoeslag.

In de uitkeringsfase zal de uitkering onderdeel uitmaken van het verzamelinkomen en hierdoor de hoogte van of zelfs het recht op toeslagen mogelijk wel beïnvloeden. Het spreekt voor zich dat als deze uitkeringen worden opgespaard, deze besparingen onderdeel zullen worden van de rendementsgrondslag in box 3. Dit zal, afhankelijk van de omvang van het vermogen, van invloed kunnen zijn op de vermogenstoets.


© Copyright - De Scheidingsdeskundige