Duidelijkheid over toepassen besluit 30 januari 2018 en afspraken over interne draagplicht

Geplaatst op 27 maart 2018

 

Op 30 januari jl. heeft de staatssecretaris van Financiën een goedkeurend besluit inzake het vaststellen van het aandeel in de eigenwoningschuld gepubliceerd.[1] Het besluit gaf duidelijkheid over het vaststellen van eigenwoningschulden tussen partners met een woning die behoort tot een eenvoudige gemeenschap.[2] Het besluit riep echter ook diverse vragen op. In dit artikel zal ik twee vragen beantwoorden die zeer relevant zijn voor de adviespraktijk.

In verband met de eerder verschenen publicaties ga ik in dit artikel niet uitgebreid in op de onderliggende theorie. Mocht u behoefte hebben aan meer context van de problematiek omtrent het vaststellen van het aandeel in de eigenwoningschuld en de gevolgen van het besluit van 30 januari jl. dan wil ik u verwijzen naar de volgende artikelen:

Hieronder zal ik de twee vragen en antwoorden hierop uiteenzetten:

 

Vraag 1: Hoe kan een belastingplichtige in de belastingaangifte de keuze maken om een beroep te doen op het besluit?

Belastingplichtigen dienen, voor het eerst in de belastingaangifte 2017, een keuze te maken of zij gebruik willen maken van het goedkeurende besluit. De belastingaangifteprogrammatuur bood echter geen mogelijkheid om door middel van het aanzetten van een “vinkje” een beroep te doen op het besluit. Hierdoor rees de vraag hoe überhaupt een beroep zou kunnen worden gedaan op het besluit.

In eerdere publicaties heb ik mijn zorg uitgesproken dat belastingplichtigen door deze onduidelijkheid mogelijk onbewust de keuze maken een beroep te doen op het besluit.  Hierdoor zouden zij hun fiscale verleden definitief mengen. Zeker bij een eventuele scheiding kan dat voor één van beide partners tot grote fiscale schade leiden. De schade kan zich als volgt manifesteren[3]:

  • Een van de partners realiseert bij scheiding een eigenwoningreserve die groter is dan de daadwerkelijke financiële opbrengst. Dat leidt bij de verwerving van een nieuwe eigenwoning tot een gedeeltelijke box 3 schuld. Over dit deel zal geen hypotheekrenteaftrek kunnen worden genoten. Ook kan hierdoor minder geleend worden.
  • Een van de partners wordt geconfronteerd met de helft van het renteaftrekverleden van de andere partner. Hierdoor is een (groot) deel van de maximale periode van 30 jaar verbruikt terwijl er geen sprake is geweest van een koopwoning van die partner in de betreffende periode.

De hierboven geschetste gevolgen vragen om grote zorgvuldigheid ten aanzien van het gebruik van het besluit. De financieel adviseur zal in mijn ogen zeer terughoudend dienen om te gaan met het aanbevelen van dit besluit. De Belastingdienst geeft nu duidelijkheid over wanneer belastingplichtigen een beroep doen op het besluit.[4]

Belastingplichtigen doen geen beroep op het besluit indien zij in de aangifte inkomstenbelasting bij de vraag of de overwaarde (EWR) helemaal is gebruikt voor de aankoop, onderhoud of verbouwing van een andere woning (hoofdverblijf) met “Nee” beantwoorden. Bij het vaststellen van de hoogte van de totale eigenwoningschuld dienen zij vervolgens, als zij geen afspraken hebben gemaakt over interne draagplicht, rekening te houden met de zogenaamde “niet voorziene aftrekbeperking”. Een deel van de schuld zal dan als box 3 schuld aangemerkt moeten worden. Belastingplichtigen die zich echter bewust zijn van de gevolgen van het besluit en bewust voor “Nee” kiezen zullen naar alle waarschijnlijkheid zich ook bewust zijn van de noodzaak afspraken te maken over de onderlinge verhoudingen ten aanzien van de gezamenlijk aangegane geldlening. Door deze afspraken vast te leggen in een draagplichtovereenkomst kunnen zij, zonder gebruik te maken van het besluit, de gehele lening als eigenwoningschuld aanmerken. Zij kiezen in de aangifte dus voor “Nee” en voeren de volledige schuld op als eigenwoningschuld.

Belastingplichtigen doen wel een beroep op het versoepelende besluit door de vraag of de overwaarde (EWR) helemaal is gebruikt voor de aankoop, onderhoud of verbouwing van een andere woning (hoofdverblijf) met “Ja” te beantwoorden. Vervolgens hoeven zij geen rekening te houden met de zogenaamde “onvoorziene fiscale knelpunten”.[5] Zij kiezen er dan dus voor de “volledige” schuld aan te merken als eigenwoningschuld. Ik verwacht dat veel belastingplichtigen, die niet op de hoogte zijn van deze complexe materie, niet in staat zullen zijn om de zogenaamde “niet voorziene fiscale knelpunten” te signaleren. Hierdoor zal een groot deel van de belastingplichtigen waarschijnlijk onbewust een beroep doen op het besluit waardoor hun fiscale verleden in tegenstelling tot hun civiele verhoudingen definitief wordt vermengd. In het verlengde daarvan worden zij in de toekomst mogelijk geconfronteerd met de eerder genoemde negatieve fiscale gevolgen. Ik vind het vreemd dat een dergelijke ingrijpende keuze op deze wijze mogelijk onbewust gemaakt kan worden.

U kunt een belangrijke rol spelen door cliënten hierover te informeren en ze te wijzen op de risico’s van deze niet terug te draaien keuze. Ook kunt u cliënten helpen bij het vastleggen van afspraken over de interne draagplicht van de gezamenlijk aangegane geldlening. Hiermee worden de fiscale knelpunten weggenomen.

 

Vraag 2: Is het mogelijk om afwijkende afspraken te maken over interne draagplicht en worden deze fiscaal ook erkend?

In mijn eerdere publicaties heb ik steeds het belang van het vastleggen van de interne draagplicht onderstreept. Mijn stelling was (en is) dat deze overeenkomst enerzijds duidelijkheid brengt ten aanzien van de onderlinge (civiele) verhoudingen tussen cliënten. Anderzijds was (en is) mijn stelling dat hierdoor de niet voorziene fiscale knelpunten grotendeels kunnen worden weggenomen. Mijn onderbouwing van bovengenoemde stellingen is als volgt:

  • Een overeenkomst tussen partijen prevaleert boven de wettelijke regeling van vergoedingsrechten.[6]
  • De interne draagplicht tussen samenwoners hangt af van wat zij hieromtrent zijn overeengekomen, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend, met inachtneming van de Haviltex-maatstaf.[7]
  • “In de bedoelde situaties hebben de partners geen afdoende afspraken gemaakt om die niet-gewenste uitkomsten te voorkomen. Dit betreft bijvoorbeeld afspraken waarbij bijvoorbeeld de woning in een afwijkende eigendomsverhouding wordt aangekocht door de partners of afspraken over de interne draagplicht van de schulden die zij gezamenlijk zijn aangegaan.”

De eerste twee punten geven duidelijkheid over de civiele mogelijkheid om af te wijken van de “standaardregeling” van vergoedingsrechten (visie staatssecretaris). Punt 3 is een stuk tekst uit het besluit van 30 januari jl. die mijns inziens de deur openzet om ook in fiscale zin af te wijken van deze standaardvisie. Ik heb hierbij steeds een voorbehoud gemaakt omdat ik nog geen reactie van de Belastingdienst had ontvangen of zij een vastgelegde afwijking van de onderlinge draagplicht fiscaal zouden volgen. De Belastingdienst geeft nu duidelijkheid dat zij overeenkomsten inzake interne draagplicht ook fiscaal zullen respecteren. Zij schrijven hierover op hun website het volgende:

 “U kunt ook gezamenlijk een eigenwoningschuld aangaan, maar bijvoorbeeld over de onderlinge schuldverhouding afwijkende afspraken maken (interne draagplicht). Het is wel verstandig om dit schriftelijk vast te leggen. In dat geval kunnen u en uw partner voorkomen dat u beiden te maken krijgt met een beperking van de (hypotheek-) renteaftrek, en hoeft u niet gezamenlijk rekening te houden met de eigenwoningreserve.”

 

Conclusie/aanbeveling

Het risico is groot dat veel belastingplichtigen er onbewust voor kiezen om hun fiscale verleden definitief te mengen. De onbedoelde negatieve fiscale gevolgen kunnen aanzienlijk zijn. Cliënten dienen op dit risico gewezen te worden. In veel gevallen verdient het de voorkeur dat cliënten geen gebruik maken van het besluit. Het is meestal verstandiger om afspraken te maken over de interne draagplicht ten aanzien van de gezamenlijk aangegane schuld. Het is nu duidelijk geworden dat het gebruik van een draagplichtovereenkomst in fiscale zin wordt gerespecteerd. Dat betekent dat er nu geen enkele twijfel meer kan bestaan over het nut en noodzaak van het vastleggen van afspraken inzake de interne draagplicht. In mijn ogen dienen alle hypotheekadviseurs in Nederland te beschikken over een model draagplichtovereenkomst. Hiermee kunnen zij hun cliënten helpen bij het vastleggen van hun onderlinge civiele verhoudingen. Daarnaast worden de eerder genoemde “niet voorziene fiscale knelpunten” weggenomen. Cliënten worden door het opstellen van een draagplichtovereenkomst niet geconfronteerd met de mogelijk nadelige gevolgen van het gebruik van het besluit. Zij krijgen het beste van twee werelden (civiel en fiscaal)!

 

Veel succes met uw adviespraktijk!

Hartelijke groet,

Jasper Horsthuis

 

Auteur:

Drs. J.O. Horsthuis MFP RFEA (Jasper), eigenaar van de ScheidingsDeskundige

De ScheidingsDeskundige is een kenniscentrum gespecialiseerd in het scheidingsproces. Wij verzorgen opleidingen en ondersteunen professionals bij hun beroepspraktijk.

Connectie maken of volgen via linked in? https://www.linkedin.com/in/jasper-horsthuis/

Publicatiedatum: 31 januari 2018

 

[1] Staatscourant 2018 nr. 5946, 30 januari 2018

[2] Gemeenschap tussen samenwoners of gehuwden met huwelijkse voorwaarden zonder beperkte gemeenschap van woning

[3] Dit betreft geen limitatieve opsomming

[4] Besluit belastingdienst (26 maart 2018)

[5] Hiermee wordt verwezen naar de in het besluit genoemde fiscale knelpunten inzake de EWR en toepassing overgangsrecht.

[6] HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1871

[7] HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9539


© Copyright - De Scheidingsdeskundige