Belastingaangifte en de draagplichtovereenkomst

Geplaatst op 6 maart 2020

De jaarlijkse belastingaangifte staat weer voor de deur. Sinds het goedkeurende besluit van 30 januari 2018 verdient het invullen van de aangifte extra aandacht. Door middel van de belastingaangifte kan immers een beroep op het besluit gedaan worden. Hierdoor wordt het fiscale eigenwoningverleden vermengd. Het mengen van het fiscale eigenwoningverleden kan bepaalde fiscale knelpunten wegnemen. In sommige situaties is het echter onwenselijk dat het fiscale eigenwoningverleden wordt vermengd. Voor u als financieel adviseur is het van belang dat u op de hoogte bent van de knelpunten. Hierdoor kunt u uw cliënten goed voorlichten.

Belastingplichtigen dienden, voor het eerst in de belastingaangifte 2017, een keuze te maken of zij gebruik wilden maken van het goedkeurende besluit. De belastingaangifteprogrammatuur bood echter geen mogelijkheid om door middel van het aanzetten van een “vinkje” een beroep te doen op het besluit. Hierdoor rees de vraag hoe überhaupt een beroep zou kunnen worden gedaan op het besluit.

De Belastingdienst heeft op 26 maart 2018 duidelijkheid gegeven over wanneer belastingplichtigen een beroep doen op het besluit.[1] Belastingplichtigen doen volgens de belastingdienst een beroep op het goedkeurende besluit door de vraag of de overwaarde (EWR) helemaal is gebruikt voor de aankoop, onderhoud of verbouwing van een andere woning (hoofdverblijf) met “Ja” te beantwoorden in de belastingaangifteprogrammatuur. Vervolgens hoeven zij geen rekening te houden met de zogenaamde “onvoorziene fiscale knelpunten”.[2] Zij kiezen er dan dus voor de “volledige” schuld aan te merken als eigenwoningschuld.

Veel belastingplichtigen, die niet op de hoogte zijn van deze complexe materie, zullen waarschijnlijk onbewust een beroep doen op het besluit waardoor hun fiscale verleden in tegenstelling tot hun civiele verhoudingen definitief wordt vermengd. Op de keuze om het besluit te gebruiken kan immers niet worden teruggekomen. In het verlengde daarvan worden zij in de toekomst mogelijk geconfronteerd met negatieve fiscale gevolgen. Zeker bij een eventuele scheiding kan dat voor één van beide partners tot grote fiscale schade leiden. De schade kan zich als volgt manifesteren[3]:

  • Een van de partners realiseert bij scheiding een eigenwoningreserve die groter is dan de daadwerkelijke financiële opbrengst. Dat leidt bij de verwerving van een nieuwe eigenwoning tot een gedeeltelijke box 3 schuld. Over dit deel zal geen hypotheekrenteaftrek kunnen worden genoten. Ook kan hierdoor minder geleend worden.
  • Een van de partners wordt geconfronteerd met de helft van het renteaftrekverleden van de andere partner. Hierdoor is een (groot) deel van de maximale periode van 30 jaar verbruikt terwijl er geen sprake is geweest van een koopwoning van die partner in de betreffende periode.

De hierboven geschetste gevolgen vragen om grote zorgvuldigheid ten aanzien van het gebruik van het besluit. De financieel adviseur zal zeer terughoudend dienen om te gaan met het aanbevelen van dit besluit.

Dan rijst de vraag hoe cliënten ervoor kunnen kiezen geen beroep te doen op het besluit. Belastingplichtigen doen geen beroep op het besluit indien zij in de aangifte inkomstenbelasting bij de vraag of de overwaarde (EWR) helemaal is gebruikt voor de aankoop, onderhoud of verbouwing van een andere woning (hoofdverblijf) met “Nee” beantwoorden. Bij het vaststellen van de hoogte van de totale eigenwoningschuld dienen zij vervolgens, als zij geen afspraken hebben gemaakt over interne draagplicht, rekening te houden met de zogenaamde “niet voorziene aftrekbeperking”. Een deel van de schuld zal dan als box 3 schuld aangemerkt moeten worden. Belastingplichtigen die zich echter bewust zijn van de gevolgen van het besluit en bewust voor “Nee” kiezen zullen naar alle waarschijnlijkheid zich ook bewust zijn van de noodzaak afspraken te maken over de onderlinge verhoudingen ten aanzien van de gezamenlijk aangegane geldlening. Door deze afspraken vast te leggen in een draagplichtovereenkomst kunnen zij, zonder gebruik te maken van het besluit, de gehele lening als eigenwoningschuld aanmerken. Zij kiezen in de aangifte dus voor “Nee” en voeren de volledige schuld op als eigenwoningschuld.

Ook kan gesteld worden dat als cliënten een draagplichtovereenkomst hebben opgesteld en daardoor een afwijkende interne schuldverhouding zijn overeengekomen zij sowieso geen beroep kunnen doen op het besluit. Het goedkeurende besluit stelt immers als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een gelijke interne schuldverhouding (50/50). Aan die eis voldoen zij dan uitdrukkelijk niet. Hoe belastingplichtigen hun belastingaangifte op de eerder genoemde onderdelen invullen doet dan niet meer ter zake. In deze fase is het echter onduidelijk hoe de belastingdienst hier mee om zal gaan. Dit zal in de toekomst duidelijk moeten worden.

Misschien is het de realiteit dat er nooit antwoorden komen omdat de regeling inzake hypotheekrenteaftrek al eerder zal worden afgeschaft. Tot die tijd wordt van u als adviseur verwacht dat u cliënten zorgvuldig voorlicht over de wet- en regelgeving zoals deze nu geldt.

Veel succes met uw adviespraktijk!

 

Verdiepende bijeenkomsten

Wilt u meer weten over het belang van de draagplichtovereenkomst, het goedkeurende besluit en alles wat daarmee verband houdt? Kijk dan op onze website voor meer informatie over cursus “Draagplichtovereenkomst en de rol van de financieel adviseur”.

Cursus Draagplichtovereenkomst
 

Auteur

Drs. J.O. Horsthuis MFP (Jasper), eigenaar van de ScheidingsDeskundige

De ScheidingsDeskundige is een kenniscentrum gespecialiseerd in het scheidingsproces. Wij verzorgen opleidingen en ondersteunen professionals bij hun beroepspraktijk.

Connectie maken of volgen via LinkedIn

Publicatiedatum: maart 2020

 

[1] Bericht belastingdienst 26 maart 2018

[2] Hiermee wordt verwezen naar de in het besluit genoemde fiscale knelpunten inzake de EWR en toepassing overgangsrecht.

[3] Dit betreft geen limitatieve opsomming


© Copyright - De Scheidingsdeskundige